Gepubliceerd in Liberaal Reveil (Teldersstichting)
Dat de Europese Unie fundamenteel een
liberaal idee is, daar bestaat weinig discussie over. Staten beloven elkaar om
de grenzen te openen voor reizen, werken, kopen en verkopen. Een mooie zaak,
vanuit liberaal oogpunt. Dat de EU niet enkel zorgt voor open grenzen, maar ook
doet aan regelneverij, tolmuren opricht en er heel wat geldverspilling is op
Europees niveau, wordt terecht beschouwd als op te lossen gebreken die niets te
maken hebben met de essentie van het Europese project.
Het project van een Europese eenheidsmunt is
dan weer iets waar voorvechters voor individuele vrijheid heel wat minder
overeenstemming over bereiken. Zeker in Zuid-Europa herinnert het liberale deel
van de bevolking zich nog goed de devaluaties en de hoge omwisselkosten die de
Lire, de Drachme en de Peseta met zich meebrachten. In Noord-Europa beweren die
liberalen die de eenheidsmunt nog verdedigen dat er met de euro op zich niets
fout is, maar dat het probleem er één is van verminderde concurrentiekracht die
moet worden hersteld, terwijl een “transferunie” helemaal niet noodzakelijk is
om de euro bijeen te houden.
Wie heeft het bij het rechte eind? Een poging
tot opheldering.
We
hebben geen vrij geldsysteem
Overheden nagenoeg overal ter wereld laten de
burger niet toe om naar vrij believen een betaalmiddel te kiezen. Via allerlei
regelgeving en fiscale wetgeving maken ze het onvermijdelijk om het overheidsgeld,
dat ze als enig wettig betaalmiddel bestempelen, te gebruiken.
Dat biedt een groot voordeel aan diezelfde
overheid. Beloften van politici kunnen dan immers niet enkel worden
gefinancierd door het heffen van belastingen of het maken van schulden, maar
ook door het manipuleren van de waarde van dat overheidsgeld. Via centrale
banken bepalen politici de geldhoeveelheid en zorgen ze dat er zo meer geld in
omloop komt dan in een vrij geldsysteem het geval zou zijn. Soms verhinderen ze
ook een krimp van de geldhoeveelheid. Het gevolg van het artificieel verhogen
van de geldhoeveelheid is dat de interestvoet – oftewel de prijs van het geld –
daalt, waardoor politici de nieuwe leningen die ze afsluiten om oude
overheidsleningen te betalen (op zich reeds een bedenkelijke praktijk) aan veel
betere voorwaarden kunnen financieren. Eenieder die geld bezit, verliest zo
echter aan koopkracht.
In een vrij geldsysteem zou men slechts geld
kunnen uitgeven als men het kan inruilen voor iets waar intrinsieke waarde aan
wordt gehecht. Goud, zilver, grondstoffen, land, aandelen, noem maar op. Elke
kunstmatige manipulatie van pakweg Rabobank-geld zou resulteren in een snelle
waardevermindering of zelfs verlies van vertrouwen in het geld dat wordt
uitgegeven door die specifieke bank.
We leven echter in een wereld waar de wensen
van het electoraat oneindig zijn en de middelen van de politici eindig. Die
laatsten worden in zekere zin gedwongen om op dergelijke dubieuze wijze financiering
te voorzien. Liberalen willen allerlei “gratis” overheidsdiensten schrappen, om
zo een lage belastingdruk te bereiken. Socialisten en Communisten willen net
meer overheidsdiensten en zouden desnoods bereid zijn om daarvoor 90% van hun
inkomen af te staan. De meerderheid van de bevolking is echter niet zo
consequent en aanvaardt al die “gratis” diensten maar al te graag van de
overheid, al wil ze er hoegenaamd niet voor betalen. Manipulatie van de munt is
dan de onvermijdelijke uitweg, de derde techniek om de overheid te financieren,
naast belasten en lenen: dan betaalt iedereen uiteindelijk toch voor alle
ontvangen diensten, maar via muntontwaarding.
Dat laatste uit zich niet steeds in hogere
consumentenprijzen, want in deze geglobaliseerde wereld kunnen de uitspattingen
van Westerse Centrale Banken zich uiten in investeringsluchtbellen elders ter
wereld of in specifieke sectoren, zoals vastgoed of de aandelenmarkten. Ook
dalende prijzen van ingevoerde elektronica uit Azië of de manipulatie van
statistieken bieden een verklaring waarom we het verlies van koopkracht niet
altijd zien. De huidige situatie in de eurozone toont aan dat de kunstmatig
lage rentevoeten van de ECB niet noodzakelijk en niet onmiddellijk hoeven te
leiden tot een stijging van de consumentenprijzen. Zeker in Zuid-Europa zorgt
het gebrek aan economische groei voor een daling van die consumentenprijzen en
lonen, die natuurlijk nog sterker zou zijn zonder de forse ingrepen van de ECB.
Dalende consumentenprijzen en dalende lonen mogen dan misschien wel pijnlijk
zijn, ze zijn ook het medicijn om Zuid-Europa er economisch terug bovenop te
helpen. Het toerisme kan er enkel wel bij varen, en lagere lonen kunnen de
talloze werkloze jongeren er terug competitief maken. Door de muntmanipulatie
van de ECB wordt dat economisch helingsproces echter vertraagd.
Het
eerste euro-defect: geen aanpassing van de wisselkoers aan concurrentiekracht
De beste manier om munt-manipulatie tegen te
gaan is de decentralisering van het kwaad. Een overheid die de eigen munt te
veel manipuleert, maar ook een te strikt arbeidsmarktbeleid voert, zal de
waarde van haar munt zien zakken op de internationale markten. Dat is jammer
voor de burgers van dat land, die zo ook meteen hun koopkracht zien zakken,
maar het zorgt er ook voor dat diezelfde burgers terug competitief worden,
dankzij hun lagere lonen.
Net dat mechanisme zet zich nu dus niet door
in Zuid-Europa, als gevolg van het euro-lidmaatschap. In theorie kan via een
interne devaluatie de concurrentiekracht worden hersteld, maar daar is de
politieke cultuur in Zuid-Europa - of misschien wel geheel Europa - niet erg
happig op. Geen enkele lidstaat in problemen is er tot dusver in geslaagd de
concurrentiehandicap met het sterkste land binnen de muntunie, Duitsland, te
dichten. Bovendien is het niet voldoende om de kloof te dichten, maar ook om
even concurrentieel te blijven. Een bijna onbegonnen opdracht voor een land
zoals Griekenland, waarvan de economie op geen enkele manier te vergelijken
valt met de Duitse.
Het gevolg is dat meer besparingen moeten
gebeuren dan het geval zou zijn indien er een natuurlijke aanpassing van de
waarde van de munt zou plaatsvinden. Bovendien worden liberale oplossingen
gediscrediteerd, omdat het dominante links economisch denken in Zuid-Europa natuurlijk
maar al te graag de gedane besparingen met de vinger wijst (hoewel die vaak
eerder belastingverhogingen dan besparingen in het overheidsapparaat zijn), en
niet zo zeer het hebben van een kunstmatig overgewaardeerde munt.
Daarenboven is er nog het probleem dat
economisch sterkere, Noord-Europese eurolanden hun munt niet in waarde zien
stijgen. Dat is dan misschien wel in het voordeel van een select aantal
exporterende bedrijven, de importeurs, de consumenten en vooral spaarders en
gepensioneerden zien hun koopkracht aangetast. Bovendien valt er een stimulans
weg voor bedrijven om te concurreren op basis van kwaliteit en niet op prijs.
Het
tweede – niet te herstellen – euro-defect: ze werkt als een schuldmachine
Er is nog het tweede defect van de
eenheidsmunt: de euro werkt als een ware schuldmachine. In tegenstelling tot
het verlies aan concurrentiekracht, dat in theorie kan worden hersteld, is dit
een onmogelijk te herstellen defect van de euro.
Die liberalen die dachten dat de invoering
van de euro de relatieve stabiliteit van de D-Mark zou exporteren naar de rest
van Europa, hadden het fout voor. De euro is geen goud-standaard die de
monetaire expansie beperkt. Integendeel, de euro verhoogt net de capaciteit
voor monetaire expansie. Dat personen en bedrijven met dezelfde munt betalen is
immers maar één aspect van een muntunie. Een veel fundamenteler aspect is dat
banken in elk euroland toegang hebben tot de geldpersen van de Europese
Centrale Bank. En dat hebben we geweten.
In Griekenland was het onverantwoordelijk
begrotingsbeleid en de gigantische schuldenberg, die op dit moment 180% van het
BBP benadert, ondanks 240 miljard euro aan noodleningen, slechts mogelijk door
het euro-lidmaatschap, dat de banken – en dus de politici - van het land met
goedkoop geld en dus artificieel lage interestvoeten voorzag. Zowel België als
Italië kampten met hoge interestvoeten in de jaren ’90, tot duidelijk werd dat
ze de euro zouden kunnen invoeren. Investeerders wisten immers dat het goedkoop
geld er aan kwam. Ondanks een zeer beperkte vermindering van de staatsschuld door
politici in beide landen, konden die een onhoudbaar uitgavenpatroon aanhouden aan
fors goedkopere voorwaarden, met als gevolg dat de bevolking verder met
schulden werd opgezadeld. In Portugal leidde het vooruitzicht om de euro in te
kunnen voeren zelfs tot een investeringsluchtbel die uiteenspatte alvorens het
land effectief de euro invoerde. Ook met een nationale munt zijn schuldexcessen
mogelijk, zoals bijvoorbeeld de V.S. en het Verenigd Koninkrijk bewijzen, maar
de meeste eurolanden zouden al lang door de markten zijn afgestraft voor ze hun
huidige schuldniveau’s zouden hebben bereikt.
Toen ze in de problemen kwamen, hadden
Ierland en Spanje geen uitzonderlijk hoge publieke schuld, maar integendeel een
zeer hoge private schuld, rond ongeveer 200 procent van het BBP. Een
vastgoedluchtbel zorgde in beide landen voor een quasi-failliet banksysteem.
Die private schuld is er niet zomaar gekomen, maar is het directe gevolg van de
onaangepast lage interestvoeten van de Europese Centrale Bank. Die laatste
diende de rentevoet te bepalen voor zowel de snelgroeiende periferie als voor Duitsland,
dat toen met trage groei kampte. Een renteverhoging om de Ierse en Spaanse
vastgoedluchtbellen af te remmen was niet mogelijk, omdat dit de Duitse
economie te zwaar zou schaden. In dit geval is de schade dus zelfs niet louter
het gevolg van het ECB-beleid om de rente te verlagen. De ECB was immers in de onmogelijkheid
om een optimaal rentebeleid te voeren. De oorzaak ligt bij het feit dat de euro
werd ingevoerd voor een reeks landen die onderling geen voldoende homogene
economische eenheid vormde. Er waren zeker beleidsfouten in de euro-lidstaten zelf,
maar die hadden nooit zo sterk kunnen uitdijen zonder de eenheidsmunt. Wie
gelooft dat het centraliseren van het bankentoezicht op ECB – niveau veel zal
doen om de huidige on-evenwichten aan te pakken, is wel heel naïef. Bij de
allereerste gelegenheid voor de Europese instellingen om zich te bewijzen liep
het al fout. De “stress tests” van de ECB en Europese bankenautoriteit EBA verklaarden
in 2011 dat de Ierse banken gezond waren. Enkele maanden later dwongen
diezelfde banken het land economisch op de knieën.
Ook de Belgische grootbank Dexia was zogezegd perfect in orde, maar zadelde
België drie maanden later wel met een miljardenfactuur op.
Sinds de euro werd ingevoerd, was ze een
ondergewaardeerde munt voor de sterkere landen in de muntunie, waar de burgers
dus koopkracht verloren, zeker in Duitsland. Enkel de export-sector profiteerde
er van de eenheidsmunt. Gecombineerd met de uitstroom van kapitaal naar de snel
groeiende periferie van de eurozone, zorgde dat ervoor dat Duitsland in de
eerste tien jaar van de euro economisch wegzakte. Zoals de Duitse econoom
Hans-Werner Sinn schrijft,
had Duitsland het tweede hoogste BBP per inwoner van de eurozone in 1995, en
bekleedt het nu nog maar de zevende plaats. Duitsland is dus helemaal niet de
winnaar van de muntunie, wat de vele analisten met een euro-federalistische
agenda ook mogen beweren. Hoogstens zijn bepaalde Duitse exportbedrijven dat.
De regels van het Europees Verdrag toepassen
had de eurocrisis niet verhinderd. Spanje en Ierland respecteerden die min of
meer, want hun schuldenluchtbellen situeren zich in de private sector. Verdedigers
van de eenheidsmunt beweren dat dit niet onvermijdelijk was en dat men de
kapitaalvereisten van banken in landen met een hoge private schuldgraad had
kunnen optrekken. Dan nog echter hadden banken uit andere eurolidstaten nog
investeringen kunnen doen met het goedkoop ECB-geld. Dat laatste kan men ook
niet verhinderen want zonder open grenzen voor kapitaal is er geen muntunie. De
enige fundamentele oplossing is het optrekken van de rentevoeten door het
verminderen van de geldexpansie in een bepaal land, maar zoiets is enkel
mogelijk met een nationale munt.
De crisis wordt nu op de koop toe nog eens
misbruikt om beleid nog meer te centraliseren en allerlei oude demonen steken terug
de kop. Met dank aan Ruud Lubbers, Helmut Kohl en vooral ook François
Mitterrand, de man die zich in de jaren ’80 steeds druk maakte over het
zogenaamde Duitse “rentedictaat” en wiens poging om Duitsland te onderwerpen
door het afschaffen van de D-Mark nu lijkt uit te draaien op Duitse politieke hegemonie
in Europa, in het voordeel van de Duitse politici en in het nadeel van de
Duitse spaarder en consument.
Het
alternatief
Is er een alternatieve oplossing voor het
bijeenhouden van de huidige muntunie? Dat laatste is een dure zaak, niet enkel
voor belastingbetalers die mogen opdraaien voor de noodleningen en de
gepensioneerden die lijden onder de lage interestvoeten van de ECB om de overheden
te helpen, maar ook voor de jongeren in vele Europese landen, gezien de almaar
stijgende jeugdwerkloosheid.
De oplossing is dan niet de uittrede van de
zwakkere eurolanden, want hun schuld die in euro is genoteerd zou immers sterk
stijgen. De wellicht minst pijnlijke variant bestaat er in dat net zoals in
1999 een nieuwe, bij voorkeur nationale munt, wordt ingevoerd, in eerste
instantie enkel in de sterkere landen. Dat zorgt ervoor dat de zwakkere landen
hun schuld nog steeds in hun eigen munt – de euro - hebben en dus een eventueel
faillissement niet of veel minder ernstig aan de orde is. Een geleidelijke
revaluatie is dan mogelijk. Eén voor één kunnen landen dan een nieuwe munt
invoeren, tot enkel nog het zwakste land met de euro overblijft.
Dit zou bepaalde exporteurs treffen in de
sterkere landen, aangezien zij hun goederen niet meer aan de man zullen kunnen
brengen als die in prijs stijgen en dus zoals in het verleden meer kwaliteit
zullen moeten bieden. Omdat vele grote exporteurs betere politieke connecties
hebben dan de gewone consument zit die oplossing er echter nog niet
onmiddellijk aan te komen. Al zou het wel eens kunnen dat de Zuid-Europese
elites inzien dat dit hun enige kans is, onder druk van bijvoorbeeld de
Italiaanse industrie, die jaar na jaar krimpt. Duitsland zal enkel overgaan tot
zo’n radicale maatregel als daar een vraag voor is vanuit Zuid-Europa, en
Duitsland daarmee dus eigenlijk de EU redt, en ook als de kost van de euro
duidelijk de baten overstijgt, wat duidelijk kan worden bij een volgende
wereldwijde financiële shock (een crash van de Amerikaanse aandelenmarkten, een
zware crisis in het Chinese banksysteem) waardoor de zwakkere eurolidstaten
plots opnieuw miljarden nodig hebben en de Duitse kiezer niet langer bereid is om
dat op te hoesten.
Als zo’n scenario werkelijkheid wordt, is het
de verantwoordelijkheid van liberalen om duidelijk te maken dat er een
fundamenteel verschil is tussen enerzijds de gefaalde euro, en anderzijds de
grote verwezenlijkingen van de Europese open grenzen en vrijhandel.
Vanuit liberaal oogpunt dient hieraan nog te
worden toegevoegd dat nationale munten natuurlijk niet ideaal zijn. Het
wisselkoersrisico is duur. Vergeleken met de hoge kosten van een
gecentraliseerd rente-beleid, het wegvallen van de automatische aanpassing aan
de concurrentiekracht en het probleem dat de Europese Centrale Bank een
capaciteit bezit om burgers met schuld op te zadelen die onvergelijkbaar groter
is dan gelijk welke nationale bank, zijn nationale munten echter goedkoper.
Misschien zou men kunnen argumenteren dat de afweging tussen enerzijds
nationale munten en anderzijds een Noord-Europese muntunie, bestaande uit de
Benelux, Duitsland en Oostenrijk, die op zijn minst meer als “optimale
muntunie” kan worden beschouwd dan de eurozone, wel in het voordeel van die
Noord-Euro uitvalt, puur economisch gezien. Zo’n Noordelijke euro zou echter
ook snel evolueren naar een meer politiek gecentraliseerde entiteit, en zou
daar misschien beter in slagen dan de huidige euro, met al zijn economische gebreken. Het is
echter maar zeer de vraag of landen als Nederland en Oostenrijk zich goed
zouden voelen in een “Noord-euro-staat” gedomineerd door Duitsland. Dan is een
disfunctionele euro die weinig legitimiteit geniet om naar een echte superstaat
te evolueren nog te verkiezen boven zo’n Noordelijke euro.
Volgens de Amerikaanse naoorlogse liberale econoom
Henry Hazlitt zijn vlottende wisselkoersen de beste garantie om muntontwaarding
te verhinderen, net omdat hun waarde niet volledig door ambtenaren wordt
bepaald, in tegenstelling tot vaste wisselkoersen. Idealiter zijn het de
markten die bepalen wat als geld-standaard wordt gebruikt. Velen geloven dat
goud het dan haalt. Maar, aldus Hazlitt, als we dan overheidsgeld hebben, is
het wellicht beter om de markten de waarde ervan te laten bepalen, eerder dan
een systeem van "vaste wisselkoersen ondersteund door geheime koop- en
verkoopoperaties door de overheid". Hazlitt kreeg gelijk in 1971, toen
Richard Nixon het einde van het Bretton Woods – systeem van vaste wisselkoersen
moest aankondigen. Het huidige systeem in Europa, waarbij er niet enkel vaste
wisselkoersen zijn maar zelfs een eenheidsmunt, lijkt nog minder stabiel.
Het liberale ideaal zou een wereldmunt moeten
zijn, maar dan wel een private wereldmunt, waarbij de geldstandaard vrij door
de markt wordt gekozen. Dat is echter niet mogelijk in een wereld waar
overheden zo’n grote rol spelen als vandaag, want diezelfde overheden hebben
absoluut nood aan een overheidsmunt om zo indirect zichzelf te kunnen
financieren. Als er dan overheidsinmenging in het muntsysteem is, gebeurt dat
best op het beleidsniveau dat zo dicht mogelijk aansluit bij de burger, zo
decentraal mogelijk. In Europa betekent dit dat we op lange termijn beter op
ordelijke wijze terugkeren naar nationale munten.