Gepubliceerd op De Dagelijkse Standaard
De eurocrisis flakkert
weer op in alle hevigheid, nu het effect van de gigantische ECB interventies in
december en februari lijkt uitgewerkt. 1000 miljard euro in “LTRO” leningen op
3 jaar werden toen verstrekt aan Europese banken, maar blijkbaar moet men altijd
maar verder en verder gaan om het kaartenhuisje recht te houden. Het is Spanje
dat op dit moment in het oog van de storm verkeert, met leningen op 10 jaar die
alweer even de 6 procent benaderden, maar eigenlijk weet iedereen dat het
alweer over de gehele eurozone gaat.
Volgens het bekende
patroon, zijn de eerste ontkenningen dat Spanje een “bailout” nodig zal hebben
al binnen. De Europese
Commissie beweert dat er in Spanje enkel wat moeilijke politieke
onderhandelingen bezig zijn, maar de ECB suggereert
om toch voor alle zekerheid het aankoopprogramme van overheidsobligaties weer
op te starten. “De marktomstandigheden zijn niet gerechtvaardigd”, aldus de
Franse vertegenwoordiger in de ECB, Benoit Coeure.
Nochtans zouden de
“markten” (vaak zeer voorzichte pensioenfondsen) wel eens gelijk kunnen hebben
om zulke “hoge” interestvoeten aan te rekenen. Met Open Europe brachten we
onlangs nog een briefing
uit over Spanje, waarbij we de aandacht vestigen op het feit dat de Spaanse
banken slechts 50 miljard euro hebben voorzien om waarschijnlijke verliezen van
80 miljard euro op te vangen. Veel van die verliezen zijn het gevolg van de
uiteengespatte investeringsluchtbel in de Spaanse vastgoedsector. Die 80
miljard euro waarschijnlijk verlies is het gevolg van een daling met 20 procent
van de huizenprijzen. Een nog verdere correctie van de Spaanse huizenprijzen
met 35 procent is mogelijk, dus deze schattingen zijn allesbehalve
“pessimistisch”. Al die verliezen komen
uiteindelijk op rekening van de Spaanse overheid, en zelfs indien de Spaanse
overheid die banken gewoon overkop zou laten gaan, volgt er een recessie, met
dalende belastingsinkomsten tot gevolg.
Als de ECB weer Spaanse
overheidsobligaties gaat opkopen – op de secundaire markt, om toch maar te doen
alsof men de regels van de Europese verdragen volgt – dan komt er wellicht
weer wat rust, maar aan de fundamentale oorzaken is uiteindelijk niets gebeurd.
Toegegeven, in Spanje
probeert men wel om het economisch regelwerk te liberaliseren, maar de pogingen
zijn veel te bescheiden. Volgens Eurostat zijn de Duitsers per gewerkt uur
zowat 30
procent productiever dan de Spanjaarden, en dat is al 10 jaar zo volgens
deze statistiek. Indien Spanje dus geen overgewaardeerde munt wil hebben, moet
het dus niet enkel het gat met Duitsland dichten, maar ook even productief
blijven. Zelfs volgens de meest optimistische scenario’s zal dit niet gebeuren,
met als gevolg dat Spaanse diensten en goederen te duur zullen blijven, er
weinig of geen economische groei zal plaatsvinden, en de werkloosheid op het
alarmerende peil van meer dan 23 procent van de actieve bevolking zal blijven.
In Italië is het allemaal niet veel beter trouwens. Hervormingen gaan er ook niet ver genoeg,
en groeicijfers worden naar
beneden bijgesteld. Gebrek aan economische groei in Spanje en Italië zorgt
er voor dat er te weinig overheidsinkomsten zijn om de hoge uitgavenpatronen
van beide Zuid-Europese welvaartstaten te financieren (of liever te
“her-financieren”- aangezien leningen worden betaald met nieuwe leningen).
Hoe kwam Spanje dan in
de problemen? Zoals uiteengezet, is het grootste probleem niet zozeer de
Spaanse overheidsbegroting, maar integendeel het Spaanse banksysteem dat als
een zwaard van Damocles boven de economie en de publieke financiën hangt. De
grote verliezen op leningen zijn het gevolg van over-investering in de
vastgoedsector, wat rechtstreeks samenhangt met het Spaans lidmaatschap van de
euro. De prijs van het geld – de interestvoet – was te laag voor een
snelgroeiend land zoals Spanje, met tal van mis-investeringen tot gevolg. Met
goedkoop geld kun je je risico’s permiteren. Het was niet mogelijk om de
interestvoeten in Spanje te verhogen, aangezien dit instrument in handen van de
ECB is, dat de taak heeft om het monetair beleid voor de gehele muntunie uit te
oefenen. Omgekeerd kunnen op een bepaald moment de Spaanse inspanningen om de
economie weer op de rails te krijgen niet beloond worden met lagere
interestvoeten, aangezien de ECB gedwongen zal zijn om inflatie in Duitsland en
Nederland te beteugelen met hogere interestvoeten. Dit probleem van de “one
size fits none” – interest rate komt veel te weinig ter sprake, terwijl het net
één van de grote constructieproblemen van de eenheidsmunt is.
Zo veroordeelt de euro
Spanje enerzijds tot een artificieel overgewaardeerde munt, die economische
groei onmogelijk maakt, en anderzijds onaangepaste interestvoeten, die
investeringsluchtbellen crëeren. Het is juist dat Spanje net als alle andere
Europese landen zijn banksysteem moet saneren, inclusief het laten verdwijnen
van heel wat banken, dat overheidsuitgaven fors naar beneden moeten, dat er
liberalisering van het economisch regelwerk nodig is. Al die maatregelen kunnen
echter in het beste geval de discussie uitstellen die op dit moment nog als
taboe wordt ervaren: welke landen
kunnen een gemeenschappelijke munt hebben?