Gepubliceerd op De Dagelijkse Standaard
In mei volgend jaar komen de
verkiezingen voor het Europees Parlement er aan. Dit geeft de Europese burgers de
mogelijkheid om de politici een signaal te geven. Steunen ze het huidige Europese beleid?
Willen ze van die hele Europese Unie af? Valt het eigenlijk allemaal wel mee?
Of moeten de eurocraten net nog veel meer macht en geld krijgen? De
tegenstanders van een Europese superstaat lijken alvast iets meer steun te
zullen krijgen, al zijn daar dan ook heel wat protectionisten van het slag van
Front National en Syriza bij. Al weet iedereen dat die verkiezingen natuurlijk
net zo goed een uitlaatklep voor ongenoegen over nationaal beleid zijn.
De echte vraag is of het Europees
Parlement doet waarvoor het is gecreëerd: de kloof tussen de bevolking en de EU
dichten. Een Nederlandse topambtenaar die verantwoordelijk is voor EU-beleid
vertrouwde me onlangs het volgende toe:
“Met elke verdragswijziging hebben we
meer macht aan het Europees Parlement gegeven. Ook met het Verdrag van Lissabon
was dat zo: een veto over de meerjarenbegroting, meer macht op 20 beleidsterreinen.
Het heeft telkens niets gedaan om de kloof met de burger te verkleinen.
Integendeel.”
Hij is niet de enige die zich eerder
negatief uitlaat over de Europese verkozen assemblee. In haar oordeel over het
Verdrag van Lissabon in 2009, liet het gerespecteerde Duits Grondwettelijk Hof
zich reeds negatief uit over het EP. De rechters stelden toen dat het Europees Parlement
“onvoldoende geschikt” was om “representatieve (…) beslissingen op basis van
meerderheid” te nemen, en wel “zolang er geen uniform Europees volk” bestaat.
Met andere woorden: zolang er geen Europees demos bestaat, bezit het Europees
Parlement niet de legitimiteit om via meerderheidsdictaat bijvoorbeeld
kern-energie op te dringen aan de Duitsers.
We zouden het verder kunnen hebben
over hoe de opkomst voor de Europese verkiezingen steevast lager ligt bij elke
verkiezing, over de talrijke schandalen waarin Europarlementsleden verwikkeld zijn, over de bizarre
opvattingen over respect voor nationale democratie die sommige verkozenen er op
nahouden, over het dure verhuiscircus tussen Brussel, Luxemburg en Straatsburg of over hoe MEPs maar
liefst 4000 euro per maand ontvangen als “verblijfsvergoeding”
en “vergoeding voor algemene uitgaven” op hun rekening zonder bonnetjes te
hoeven voor te leggen die aantonen wat ze met dat geld doen.
Het grootste probleem met het Europees
Parlement is echter dat het helemaal geen effectieve controle uitoefent op de
Europese Commissie. Integendeel werkt het bijna steeds als een soort van extra
motor die de Commissie telkens opnieuw aanvuurt om toch maar nog meer geld te
vragen en nog meer regels uit te vaardigen. Telkens als de Commissie een
voorstel doet, zien we het zelfde stramien: het Parlement vindt dat het “niet
streng genoeg” is, terwijl de lidstaten regeldrift proberen af te remmen of in
enigszins gezonde banen te leiden. Dat kan gaan over fundamentele zaken, zoals
energievoorziening, maar ook de kleine dingen des levens ontsnappen niet aan de
regelzucht van het Parlement. Verleden maand keurden de Europese verkozenen een
verbod op chocolade-sigaretten goed (amendement 73 hier), op voorstel trouwens van twee Nederlandse europarlementsleden, Esther de Lange (CDA) en
Gerben-Jan Gerbrandy (D66). We
mogen hopen dat de lidstaten ook hier enige redelijkheid herstellen.
Toen de Commissie enkele jaren geleden
een hogere EU-lange termijnbegroting voorstelde van meer dan 1000 miljard euro voor
de periode 2014-2020, was het voor het Parlement nog niet genoeg. Gelukkig haalde het Parlement
bakzeil en wordt die begroting nu ietwat verminderd, dankzij de lidstaten, al probeert
het Parlement voor 2014 alweer meer geld los te peuteren. De jaarlijks
terugkerende kritische rapporten van de Europese Rekenkamer over de
EU-begroting, die in 2012 voor meer dan 6 miljard euro foutieve uitgaven bevatte, hebben het Europees Parlement
evenmin ooit verhinderd om kwijting te verlenen voor die uitgaven. Bij veel
Europarlementsleden blijkt een bijna obsessieve drang naar geld te heersen.
De Europese Unie is er in essentie op
gericht op de Europeanen toe te laten vrij over de grenzen heen te reizen, te
kopen, te verkopen, te investeren, te studeren en te verhuizen. Dat is
ontegensprekelijk iets waar de bevolking zich in kan vinden. Dat je een
Europese Commissie in Brussel nodig hebt die dat proces enigszins in goede
banen leidt, met een rechtbank in Luxemburg om geschillen uit te klaren, valt
te verdedigen. Die Europese Commissie moet zich echter helemaal niet bezig
houden met het harmoniseren van alle mogelijke wetten van alle 28 lidstaten,
waardoor nu in vele lidstaten makkelijk de helft van alle regelgeving van het
EU-niveau afkomstig is. Vrijhandel betekent dat men andermans wetten en normen
vertrouwt, via het principe van “wederzijdse erkenning”, dat een hoeksteen van
het EU-recht vormt. Af en toe is er misschien harmoniserende EU-wetgeving nodig
om de grenzen te openen, maar in de meeste gevallen moeten lidstaten
eenvoudigweg hun eigen protectionistische regels afschaffen. De Commissie zou zich beter inspannen voor het toepassen van dat principe
van “wederzijdse erkenning”, bijvoorbeeld op het vlak van grensoverschrijdend leveren
van diensten.
Dat de Europese Commissie zo actief
was geworden – om niet te zeggen op hol geslagen - , was een argument om meer
macht aan het Europees Parlement te geven. Dat Europees Parlement is echter
zelden of nooit de instantie die de Commissie in toom houdt. Integendeel zweept
het die laatste liever nog wat op.
Er is nood aan een alternatieve vorm
van controle op de activiteiten van de Europese Commissie. Nationale
parlementen zijn het meest geschikt om die rol te vervullen. Zij vormen het
hart van de nationale democratie. Ondanks hun gebreken is de kloof met de
burger op zijn minst minder groot dan die tussen de burger en het Europees
Parlement.
Nationale parlementen hebben bewezen
dat ze die rol zouden kunnen vervullen. Eén van de goede innovaties van het
Verdrag van Lissabon was de invoering van een zogenaamde “gele kaartprocedure”,
waardoor nationale parlementen de Commissie tot de orde kunnen roepen indien
die haar macht overschrijdt. Dat is verleden week voor de tweede maal gebeurd, en wel op initiatief van de
Nederlandse Tweede Kamer, waarbij Parlementen uit 11 lidstaten protest uitten tegen de plannen
van de Europese Commissie om een Europees Openbaar Ministerie op te richten. De Commissie is
evenwel niet verplicht het voorstel te laten vallen, wat wel het geval zou zijn
bij een “rode kaart”. De Tweede Kamer deed verleden maand enkele goede suggesties om dat systeem te versterken, bijvoorbeeld
door het creëren van een “groene kaart”, wat zou toelaten om samen met andere
parlementen voorstellen te doen om de bestaande EU-wetgeving te wijzigen, of van
een “late kaart”, wat nationale verkozenen zou toelaten om in te grijpen in het
onderhandelingsproces tussen lidstaten en het Europees Parlement.
Volgend
jaar treedt een nieuwe Commissie aan. Het zou een mooi idee kunnen zijn de
belofte af te dwingen van de nieuwe voorzitter om elke “gele kaart” als een
“rode kaart” te beschouwen, waardoor zonder enige verdragswijziging de macht
van nationale parlementen gevoelig zou worden versterkt.
Schaffen we
het Europees Parlement dan maar beter af? Misschien wel, al zou dat ongetwijfeld
op veel tegenstand stuiten van de politieke partijen, die er aanzienlijke
financiële voordelen uit halen. Zo krijgt de "Partij van de Europese
Sociaaldemocraten” zo maar even 4,5 miljoen euro per jaar. Het zo een stap in
de goede richting zijn om euro-parlementsleden terug te laten afvaardigen
vanuit de nationale parlementen, zoals vroeger het geval was. Wat vaststaat, is
dat voor alle voordelen die de Europese Unie ons kan bieden, we eigenlijk geen
Europees Parlement nodig hebben.
1 comment:
Post a Comment