Wednesday, November 06, 2013

Het Europees Parlement: niet de oplossing, maar het probleem



Gepubliceerd op De Dagelijkse Standaard 

In mei volgend jaar komen de verkiezingen voor het Europees Parlement er aan. Dit geeft de Europese burgers de mogelijkheid om de politici een signaal te geven.  Steunen ze het huidige Europese beleid? Willen ze van die hele Europese Unie af? Valt het eigenlijk allemaal wel mee? Of moeten de eurocraten net nog veel meer macht en geld krijgen? De tegenstanders van een Europese superstaat lijken alvast iets meer steun te zullen krijgen, al zijn daar dan ook heel wat protectionisten van het slag van Front National en Syriza bij. Al weet iedereen dat die verkiezingen natuurlijk net zo goed een uitlaatklep voor ongenoegen over nationaal beleid zijn.
De echte vraag is of het Europees Parlement doet waarvoor het is gecreëerd: de kloof tussen de bevolking en de EU dichten. Een Nederlandse topambtenaar die verantwoordelijk is voor EU-beleid vertrouwde me onlangs het volgende toe: 

“Met elke verdragswijziging hebben we meer macht aan het Europees Parlement gegeven. Ook met het Verdrag van Lissabon was dat zo: een veto over de meerjarenbegroting, meer macht op 20 beleidsterreinen. Het heeft telkens niets gedaan om de kloof met de burger te verkleinen. Integendeel.”

Hij is niet de enige die zich eerder negatief uitlaat over de Europese verkozen assemblee. In haar oordeel over het Verdrag van Lissabon in 2009, liet het gerespecteerde Duits Grondwettelijk Hof zich reeds negatief uit over het EP. De rechters stelden toen dat het Europees Parlement “onvoldoende geschikt” was om “representatieve (…) beslissingen op basis van meerderheid” te nemen, en wel “zolang er geen uniform Europees volk” bestaat. Met andere woorden: zolang er geen Europees demos bestaat, bezit het Europees Parlement niet de legitimiteit om via meerderheidsdictaat bijvoorbeeld kern-energie op te dringen aan de Duitsers.

We zouden het verder kunnen hebben over hoe de opkomst voor de Europese verkiezingen steevast lager ligt bij elke verkiezing, over de talrijke schandalen waarin Europarlementsleden verwikkeld zijn, over de bizarre opvattingen over respect voor nationale democratie die sommige verkozenen er op nahouden, over het dure verhuiscircus tussen Brussel, Luxemburg en Straatsburg of over hoe MEPs maar liefst 4000 euro per maand ontvangen als “verblijfsvergoeding” en “vergoeding voor algemene uitgaven” op hun rekening zonder bonnetjes te hoeven voor te leggen die aantonen wat ze met dat geld doen.

Het grootste probleem met het Europees Parlement is echter dat het helemaal geen effectieve controle uitoefent op de Europese Commissie. Integendeel werkt het bijna steeds als een soort van extra motor die de Commissie telkens opnieuw aanvuurt om toch maar nog meer geld te vragen en nog meer regels uit te vaardigen. Telkens als de Commissie een voorstel doet, zien we het zelfde stramien: het Parlement vindt dat het “niet streng genoeg” is, terwijl de lidstaten regeldrift proberen af te remmen of in enigszins gezonde banen te leiden. Dat kan gaan over fundamentele zaken, zoals energievoorziening, maar ook de kleine dingen des levens ontsnappen niet aan de regelzucht van het Parlement. Verleden maand keurden de Europese verkozenen een verbod op chocolade-sigaretten goed (amendement 73 hier), op voorstel trouwens van twee Nederlandse europarlementsleden, Esther de Lange (CDA) en Gerben-Jan Gerbrandy (D66). We mogen hopen dat de lidstaten ook hier enige redelijkheid herstellen.

Toen de Commissie enkele jaren geleden een hogere EU-lange termijnbegroting voorstelde van meer dan 1000 miljard euro voor de periode 2014-2020, was het voor het Parlement nog niet genoeg. Gelukkig haalde het Parlement bakzeil en wordt die begroting nu ietwat verminderd, dankzij de lidstaten, al probeert het Parlement voor 2014 alweer meer geld los te peuteren. De jaarlijks terugkerende kritische rapporten van de Europese Rekenkamer over de EU-begroting, die in 2012 voor meer dan 6 miljard euro foutieve uitgaven bevatte, hebben het Europees Parlement evenmin ooit verhinderd om kwijting te verlenen voor die uitgaven. Bij veel Europarlementsleden blijkt een bijna obsessieve drang naar geld te heersen. 

De Europese Unie is er in essentie op gericht op de Europeanen toe te laten vrij over de grenzen heen te reizen, te kopen, te verkopen, te investeren, te studeren en te verhuizen. Dat is ontegensprekelijk iets waar de bevolking zich in kan vinden. Dat je een Europese Commissie in Brussel nodig hebt die dat proces enigszins in goede banen leidt, met een rechtbank in Luxemburg om geschillen uit te klaren, valt te verdedigen. Die Europese Commissie moet zich echter helemaal niet bezig houden met het harmoniseren van alle mogelijke wetten van alle 28 lidstaten, waardoor nu in vele lidstaten makkelijk de helft van alle regelgeving van het EU-niveau afkomstig is. Vrijhandel betekent dat men andermans wetten en normen vertrouwt, via het principe van “wederzijdse erkenning”, dat een hoeksteen van het EU-recht vormt. Af en toe is er misschien harmoniserende EU-wetgeving nodig om de grenzen te openen, maar in de meeste gevallen moeten lidstaten eenvoudigweg hun eigen protectionistische regels afschaffen. De Commissie zou zich beter inspannen voor het toepassen van dat principe van “wederzijdse erkenning”, bijvoorbeeld op het vlak van grensoverschrijdend leveren van diensten.

Dat de Europese Commissie zo actief was geworden – om niet te zeggen op hol geslagen - , was een argument om meer macht aan het Europees Parlement te geven. Dat Europees Parlement is echter zelden of nooit de instantie die de Commissie in toom houdt. Integendeel zweept het die laatste liever nog wat op. 

Er is nood aan een alternatieve vorm van controle op de activiteiten van de Europese Commissie. Nationale parlementen zijn het meest geschikt om die rol te vervullen. Zij vormen het hart van de nationale democratie. Ondanks hun gebreken is de kloof met de burger op zijn minst minder groot dan die tussen de burger en het Europees Parlement.

Nationale parlementen hebben bewezen dat ze die rol zouden kunnen vervullen. Eén van de goede innovaties van het Verdrag van Lissabon was de invoering van een zogenaamde “gele kaartprocedure”, waardoor nationale parlementen de Commissie tot de orde kunnen roepen indien die haar macht overschrijdt. Dat is verleden week voor de tweede maal gebeurd, en wel op initiatief van de Nederlandse Tweede Kamer, waarbij Parlementen  uit 11 lidstaten protest uitten tegen de plannen van de Europese Commissie om een Europees Openbaar Ministerie op te richten. De Commissie is evenwel niet verplicht het voorstel te laten vallen, wat wel het geval zou zijn bij een “rode kaart”. De Tweede Kamer deed verleden maand enkele goede suggesties om dat systeem te versterken, bijvoorbeeld door het creëren van een “groene kaart”, wat zou toelaten om samen met andere parlementen voorstellen te doen om de bestaande EU-wetgeving te wijzigen, of van een “late kaart”, wat nationale verkozenen zou toelaten om in te grijpen in het onderhandelingsproces tussen lidstaten en het Europees Parlement. 

Volgend jaar treedt een nieuwe Commissie aan. Het zou een mooi idee kunnen zijn de belofte af te dwingen van de nieuwe voorzitter om elke “gele kaart” als een “rode kaart” te beschouwen, waardoor zonder enige verdragswijziging de macht van nationale parlementen gevoelig zou worden versterkt. 

Schaffen we het Europees Parlement dan maar beter af? Misschien wel, al zou dat ongetwijfeld op veel tegenstand stuiten van de politieke partijen, die er aanzienlijke financiële voordelen uit halen. Zo krijgt de "Partij van de Europese Sociaaldemocraten” zo maar even 4,5 miljoen euro per jaar. Het zo een stap in de goede richting zijn om euro-parlementsleden terug te laten afvaardigen vanuit de nationale parlementen, zoals vroeger het geval was. Wat vaststaat, is dat voor alle voordelen die de Europese Unie ons kan bieden, we eigenlijk geen Europees Parlement nodig hebben.



1 comment:

lajwantidevi said...
This comment has been removed by a blog administrator.