Gepubliceerd op Trends.be
Na de toespraak van Theresa May is het voor iedereen nu echt duidelijk wat de Britse regering wil bereiken met de brexit: zo veel mogelijk toegang tot de Europese markt, zo weinig mogelijk betalen voor de Europese begroting, en controle over de migratie vanuit de EU. Wie denkt dat May veel keuze had om ‘in de interne markt’ te blijven, vergist zich. In tegenstelling tot Noorwegen, Liechtenstein en Ijsland, zou Groot-Brittannië nooit bereid zijn om EU-regels automatisch en zonder er over te kunnen stemmen over te nemen. Als gevolg hiervan is de onbeperkte Britse toegang tot de Europese markt niet langer zeker, wat men in de onderhandelingen zal proberen goed te maken.
In de Europese instellingen in Brussel gaan velen ervan uit dat als Groot-Brittannië een “goed” akkoord uit de brand redt, dat meteen het Europese project schade toebrengt. Zelfs zij die er oprecht om bekommerd zijn dat er geen vechtscheiding mag komen, zoals bijvoorbeeld Joseph Muscat, de premier van Malta en voorzitter van de Europese Raad, verklaren dat de nieuwe status van het Verenigd Koninkrijk in ieder geval “minder gunstig dan een lidmaatschap van de EU” moet zijn. Dat zei overigens Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker al de dag voor het Britse referendum afgelopen juni plaatsvond.
Die houding verraadt dat velen in het EU-apparaat menen dat handel eigenlijk geen win-winverhaal is. Dat is natuurlijk fout. Een ‘slecht’ akkoord voor de Britten houdt in dat zij minder makkelijk handelstoegang krijgen tot het Europese vasteland. Dat leidt mogelijk niet enkel tot Britse tegenmaatregelen leiden ,zoals het beperken van de invoer vanuit de Benelux en Duitsland, maar heeft ook gevolgen voor de financiële sector. Want zelfs als de Britten erin slagen zich te bedwingen, zullen beperkingen voor de “City of London”, het grootste financiële centrum ter wereld, om te investeren op het Europese vasteland natuurlijk de investeringskosten de hoogte in jagen. Het bouwen van voetbalstadions en bruggen, of het financieren van overheden. Het wordt allemaal duurder;
Eerlijk is eerlijk: dat besef dringt tot op zekere hoogte door in de Europese Commissie. Michel Barnier, de hoofdonderhandelaar van de Commissie, heeft ervoor gewaarschuwd dat de ‘financiële stabiliteit’ een ‘risico’ vormt in geval er geen akkoord komt over het vermijden van handelsbelemmeringen na een brexit. Een Europese topambtenaar stelde zelfs dat als Londen niet langer zou fungeren als het centrum van financiële ‘clearing’ van transacties in euro, dit tot hogere kosten kan leiden voor banken en ondernemingen in de EU. Zo berekende de Londense beurs dat in zo’n geval banken in de EU een extra onderpand van 70 miljard euro moeten voorzien, als gevolg van het fragmenteren van de markt. Wanneer de Europese Unie bovendien geen toestemming geeft aan grootbanken, zoals bijvoorbeeld Credit Suisse, om vanuit Londen de EU te bedienen na de brexit, zij in dat geval een dochteronderneming dienen op te starten op het vasteland. Een onderneming die een grote kapitaalinjectie vergt.
Al is concurrentie gezond en kunnen we enkel hopen dat België erin slaagt om ondernemingen uit Londen aan te trekken. Wanneer dat gebeurt als gevolg van protectionistische regelgeving zijn daar grote kosten aan verbonden. Goed voor Belgische, Nederlandse en Duitse grootbanken, die op die manier de Britse concurrentie kunnen verzwakken, maar slecht voor het investeringsklimaat en de consument als gevolg van oplopende kosten om te investeren in de EU.
Rationele economische logica of het nemen van beslissingen zonder de input van belangengroepen vormen niet steeds de leidraad in de Europese instellingen. Sommigen daar, zoals bijvoorbeeld de kabinetschef van Jean-Claude Juncker, zijn er zelfs van overtuigd dat ‘het vertrek van Groot-Brittannië Europa zal helpen een nieuwe identiteit aan te nemen’, een uitspraak die een van de Europese Commissarissen trouwens als ‘waanzinnig’ bestempelde. Ook de groene politicus Wouter De Vriendt zei: “Exit moet een prijs hebben. Anders komt er nog meer uitval uit de EU.” Een vaak gehoorde stelling, maar klopt ze ook? Helemaal niet. Handelsbelemmeringen voor Groot-Brittannië en navenante tegenmaatregelen zorgen voor banenverlies op het continent, bijvoorbeeld in de haven van Zeebrugge of in de Duitse autosector. Volgens ING Bank kan de Belgische uitvoer naar het VK in een pessimistisch scenario zelfs 21% tot 26% duurder worden. De Europese Commissie krijgt vaak onterecht kritiek, maar het bemoeilijken van handel met de Britten, wat banenverlies veroorzaakt, zal het ‘anti-Europa’ gevoel op het Europese vasteland alleen maar aanwakkeren.
Een club die populair wil worden, moet positieve stimulansen proberen te geven om er bij te blijven. Het bestraffen van leden die de club beu zijn in de hoop dat dit anderen zal afraden om hun voorbeeld te volgen, zorgt enkel voor een grimmige sfeer. De EU kan echt wel weer populair worden, maar dan moet ze zich beperken tot daar waar ze populair is: het schrappen van handelsbelemmeringen. Transfers en betutteling laat ze maar beter achterwege.
Los van de toekomst van de EU rijst natuurlijk de vraag wat de onmiddellijke toekomst van de verhouding tussen Groot-Brittannië en de EU brengt. De Britse regering zal de procedure uit artikel 50 van het EU-Verdrag in de lente van dit jaar activeren, waardoor een periode van twee jaar start. Daarna stapt het VK automatisch uit de Europese Unie, al kan die periode jaar per jaar worden verlengd met unanieme instemming van alle lidstaten.
Zo wordt een risicovolle deadline in het leven geroepen, in de lente van 2019, waar de Britten en de EU zullen moeten kiezen tussen vier verschillende scenario’s, die onwaarschijnlijk dan wel onwenselijk zijn:
Een vrijhandelsakkoord tussen Groot-Brittannië en de EU
Dat is zeer onwaarschijnlijk, aangezien dergelijke onderhandelingen makkelijk vijf tot zeven jaar kunnen aanslepen, rekening houdend met andere handelsakkoorden. Het is natuurlijk wel zo dat Groot-Brittannië in dat geval al de volledige EU-wetgeving in voege heeft, wat bijvoorbeeld niet zo was voor het EU- akkoord met Canada. Maar dat is dan ook de enige factor waarom het akkoord in binnen een periode van twee jaar kan worden afgerond . Sommigen denken dat twee jaar zelfs te kort zal zijn om een akkoord te sluiten over de exit van de Britten, wat nog los staat van de toekomstige status van het Verenigd Koninkrijk. Dan gaat het over de vraag zoals wie de lopende facturen uit de EU-begroting moet betalen. Op lange termijn zal er uiteindelijk wel een handelsakkoord komen, gezien de belangen, waarbij de Britten markttoegang krijgen in ruil voor het overnemen van EU-regels, zoals dat ook goed werkt tussen de EU en Zwitserland. Maar twee jaar is allicht te kort.
Een overgangsakkoord tussen Groot-Brittannië en de EU
De Britse Premier Theresa May zelf lijkt niet echt te geloven in een vrijhandelsakkoord op twee jaar tijd, aangezien ze de mogelijkheid van een overgangsakkoord besprak in haar recente toespraak. Daarbij vermeldde ze dat de exit van het Verenigd Koninkrijk in ‘fases’ zou kunnen verlopen, waarbij kan worden vermeden dat plotseling tolmuren worden opgetrokken in de lente van 2019. Het probleem bestaat erin dat wanneer toegang wordt verleend aan een land dat geen lidstaat van de EU is, dat natuurlijk eveneens een vrijhandelsakkoord betreft, ook al zou het dan maar voor een beperkte periode zijn. Volgens een Europese onderhandelaar is zo’n overgangsakkoord ‘misschien evident voor technici, maar politiek is het dat allerminst (…) Zal men onze voorwaarden aanvaarden?’. Dat laatste zeker omdat de Britse regering nog steeds verdeeld is over de wenselijkheid van een dergelijk overgangsakkoord.
Commissie-onderhandelaar Barnier maakte al duidelijk dat Brussel Groot-Brittannië zou vragen de Europese regels over te nemen indien het gedurende die overgangsperiode markttoegang wil behouden. Ook het EU-raadsvoorzitterschap wil dat de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie gerespecteerd wordt. Precies wat de Britse regering helemaal niet wil, tenminste niet op lange termijn. Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat dit aanvaard wordt voor een overgangsperiode waarvan het bovendien misschien niet duidelijk is hoe lang die kan duren. We moeten dus besluiten dat het ook heel ambitieus klinkt om een overgangsakkoord binnen een periode van twee jaar af te sluiten.
Een ‘cliff-edge brexit’ met tolmuren
Dat is althans wat er gebeurt op juridisch vlak wanneer het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zonder akkoord. Slechts dan pas is het land ook in staat om lid te worden van de Wereldhandelsorganisatie, wat evenwel vlot moeten kunnen verlopen. Tolmuren in 2019 lijken op het eerste gezicht politieke fictie, maar uitgesloten zijn ze niet. In Groot-Brittannië zijn vele ‘brexiteers’ trouwens voorstander van een dergelijk scenario, en niet omdat ze tegen vrijhandel zijn. Ze gokken dat de rede wel zal zegevieren en dat de Europese Unie, gezien de economische kosten, snel een soort rudimentair vrijhandelsakkoord zal sluiten dat op zijn minst tolmuren vermijdt. Misschien krijgen ze wel gelijk, maar het is in elk geval een gevaarlijke gok met een grote economische inzet.
Een verlenging van de onderhandelingsperiode van artikel 50
Bovenstaand scenario wordt bijna nooit besproken, niet zozeer omdat elke EU-lidstaat het kan blokkeren, maar omdat het in Groot-Brittannië een absoluut taboe is. De druk om de uitslag van het referendum meteen uit te voeren is bijzonder groot. Natuurlijk blijft het mogelijk dat Theresa May vervroegde verkiezingen uitschrijft in 2017 of 2018, nog voor er voor een van de vier scenario’s moet worden gekozen. Dankzij een overwinning op een zwak presterende Labour – oppositie kan May mogelijk vijf jaar tijd kopen om bijvoorbeeld op zijn minst een overgangsakkoord te sluiten, maar ook dat pad is bezaaid met allerlei onzekerheden.
Conclusie:
Voor het Verdrag van Lissabon met artikel 50 een procedure voorzag om de EU te verlaten, was het eenvoudig: een land dat uit de Unie wilde stappen, moest onderhandelen tot er een akkoord bereikt werd. Er moest zowel over de exit als over het vermijden van handelsbelemmeringen na de exit worden onderhandeld. Duurde dat vijf tot zeven jaar, dan was er na twee jaar geen punt waarop beide partijen dienden te beslissen of ze de onderhandelingen al dan niet zouden voortzetten. Het doel van artikel 50 bestond erin de EU meer gewicht te bieden in de onderhandelingen, maar het zorgt er nu voor dat we binnen twee jaar misschien wel opnieuw tolmuren zien opduiken tussen Groot-Brittannië en het Europese vasteland. Dat levert geen winnaars op.
Na de toespraak van Theresa May is het voor iedereen nu echt duidelijk wat de Britse regering wil bereiken met de brexit: zo veel mogelijk toegang tot de Europese markt, zo weinig mogelijk betalen voor de Europese begroting, en controle over de migratie vanuit de EU. Wie denkt dat May veel keuze had om ‘in de interne markt’ te blijven, vergist zich. In tegenstelling tot Noorwegen, Liechtenstein en Ijsland, zou Groot-Brittannië nooit bereid zijn om EU-regels automatisch en zonder er over te kunnen stemmen over te nemen. Als gevolg hiervan is de onbeperkte Britse toegang tot de Europese markt niet langer zeker, wat men in de onderhandelingen zal proberen goed te maken.
In de Europese instellingen in Brussel gaan velen ervan uit dat als Groot-Brittannië een “goed” akkoord uit de brand redt, dat meteen het Europese project schade toebrengt. Zelfs zij die er oprecht om bekommerd zijn dat er geen vechtscheiding mag komen, zoals bijvoorbeeld Joseph Muscat, de premier van Malta en voorzitter van de Europese Raad, verklaren dat de nieuwe status van het Verenigd Koninkrijk in ieder geval “minder gunstig dan een lidmaatschap van de EU” moet zijn. Dat zei overigens Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker al de dag voor het Britse referendum afgelopen juni plaatsvond.
Die houding verraadt dat velen in het EU-apparaat menen dat handel eigenlijk geen win-winverhaal is. Dat is natuurlijk fout. Een ‘slecht’ akkoord voor de Britten houdt in dat zij minder makkelijk handelstoegang krijgen tot het Europese vasteland. Dat leidt mogelijk niet enkel tot Britse tegenmaatregelen leiden ,zoals het beperken van de invoer vanuit de Benelux en Duitsland, maar heeft ook gevolgen voor de financiële sector. Want zelfs als de Britten erin slagen zich te bedwingen, zullen beperkingen voor de “City of London”, het grootste financiële centrum ter wereld, om te investeren op het Europese vasteland natuurlijk de investeringskosten de hoogte in jagen. Het bouwen van voetbalstadions en bruggen, of het financieren van overheden. Het wordt allemaal duurder;
Eerlijk is eerlijk: dat besef dringt tot op zekere hoogte door in de Europese Commissie. Michel Barnier, de hoofdonderhandelaar van de Commissie, heeft ervoor gewaarschuwd dat de ‘financiële stabiliteit’ een ‘risico’ vormt in geval er geen akkoord komt over het vermijden van handelsbelemmeringen na een brexit. Een Europese topambtenaar stelde zelfs dat als Londen niet langer zou fungeren als het centrum van financiële ‘clearing’ van transacties in euro, dit tot hogere kosten kan leiden voor banken en ondernemingen in de EU. Zo berekende de Londense beurs dat in zo’n geval banken in de EU een extra onderpand van 70 miljard euro moeten voorzien, als gevolg van het fragmenteren van de markt. Wanneer de Europese Unie bovendien geen toestemming geeft aan grootbanken, zoals bijvoorbeeld Credit Suisse, om vanuit Londen de EU te bedienen na de brexit, zij in dat geval een dochteronderneming dienen op te starten op het vasteland. Een onderneming die een grote kapitaalinjectie vergt.
Al is concurrentie gezond en kunnen we enkel hopen dat België erin slaagt om ondernemingen uit Londen aan te trekken. Wanneer dat gebeurt als gevolg van protectionistische regelgeving zijn daar grote kosten aan verbonden. Goed voor Belgische, Nederlandse en Duitse grootbanken, die op die manier de Britse concurrentie kunnen verzwakken, maar slecht voor het investeringsklimaat en de consument als gevolg van oplopende kosten om te investeren in de EU.
Rationele economische logica of het nemen van beslissingen zonder de input van belangengroepen vormen niet steeds de leidraad in de Europese instellingen. Sommigen daar, zoals bijvoorbeeld de kabinetschef van Jean-Claude Juncker, zijn er zelfs van overtuigd dat ‘het vertrek van Groot-Brittannië Europa zal helpen een nieuwe identiteit aan te nemen’, een uitspraak die een van de Europese Commissarissen trouwens als ‘waanzinnig’ bestempelde. Ook de groene politicus Wouter De Vriendt zei: “Exit moet een prijs hebben. Anders komt er nog meer uitval uit de EU.” Een vaak gehoorde stelling, maar klopt ze ook? Helemaal niet. Handelsbelemmeringen voor Groot-Brittannië en navenante tegenmaatregelen zorgen voor banenverlies op het continent, bijvoorbeeld in de haven van Zeebrugge of in de Duitse autosector. Volgens ING Bank kan de Belgische uitvoer naar het VK in een pessimistisch scenario zelfs 21% tot 26% duurder worden. De Europese Commissie krijgt vaak onterecht kritiek, maar het bemoeilijken van handel met de Britten, wat banenverlies veroorzaakt, zal het ‘anti-Europa’ gevoel op het Europese vasteland alleen maar aanwakkeren.
Een club die populair wil worden, moet positieve stimulansen proberen te geven om er bij te blijven. Het bestraffen van leden die de club beu zijn in de hoop dat dit anderen zal afraden om hun voorbeeld te volgen, zorgt enkel voor een grimmige sfeer. De EU kan echt wel weer populair worden, maar dan moet ze zich beperken tot daar waar ze populair is: het schrappen van handelsbelemmeringen. Transfers en betutteling laat ze maar beter achterwege.
Los van de toekomst van de EU rijst natuurlijk de vraag wat de onmiddellijke toekomst van de verhouding tussen Groot-Brittannië en de EU brengt. De Britse regering zal de procedure uit artikel 50 van het EU-Verdrag in de lente van dit jaar activeren, waardoor een periode van twee jaar start. Daarna stapt het VK automatisch uit de Europese Unie, al kan die periode jaar per jaar worden verlengd met unanieme instemming van alle lidstaten.
Zo wordt een risicovolle deadline in het leven geroepen, in de lente van 2019, waar de Britten en de EU zullen moeten kiezen tussen vier verschillende scenario’s, die onwaarschijnlijk dan wel onwenselijk zijn:
Een vrijhandelsakkoord tussen Groot-Brittannië en de EU
Dat is zeer onwaarschijnlijk, aangezien dergelijke onderhandelingen makkelijk vijf tot zeven jaar kunnen aanslepen, rekening houdend met andere handelsakkoorden. Het is natuurlijk wel zo dat Groot-Brittannië in dat geval al de volledige EU-wetgeving in voege heeft, wat bijvoorbeeld niet zo was voor het EU- akkoord met Canada. Maar dat is dan ook de enige factor waarom het akkoord in binnen een periode van twee jaar kan worden afgerond . Sommigen denken dat twee jaar zelfs te kort zal zijn om een akkoord te sluiten over de exit van de Britten, wat nog los staat van de toekomstige status van het Verenigd Koninkrijk. Dan gaat het over de vraag zoals wie de lopende facturen uit de EU-begroting moet betalen. Op lange termijn zal er uiteindelijk wel een handelsakkoord komen, gezien de belangen, waarbij de Britten markttoegang krijgen in ruil voor het overnemen van EU-regels, zoals dat ook goed werkt tussen de EU en Zwitserland. Maar twee jaar is allicht te kort.
Een overgangsakkoord tussen Groot-Brittannië en de EU
De Britse Premier Theresa May zelf lijkt niet echt te geloven in een vrijhandelsakkoord op twee jaar tijd, aangezien ze de mogelijkheid van een overgangsakkoord besprak in haar recente toespraak. Daarbij vermeldde ze dat de exit van het Verenigd Koninkrijk in ‘fases’ zou kunnen verlopen, waarbij kan worden vermeden dat plotseling tolmuren worden opgetrokken in de lente van 2019. Het probleem bestaat erin dat wanneer toegang wordt verleend aan een land dat geen lidstaat van de EU is, dat natuurlijk eveneens een vrijhandelsakkoord betreft, ook al zou het dan maar voor een beperkte periode zijn. Volgens een Europese onderhandelaar is zo’n overgangsakkoord ‘misschien evident voor technici, maar politiek is het dat allerminst (…) Zal men onze voorwaarden aanvaarden?’. Dat laatste zeker omdat de Britse regering nog steeds verdeeld is over de wenselijkheid van een dergelijk overgangsakkoord.
Commissie-onderhandelaar Barnier maakte al duidelijk dat Brussel Groot-Brittannië zou vragen de Europese regels over te nemen indien het gedurende die overgangsperiode markttoegang wil behouden. Ook het EU-raadsvoorzitterschap wil dat de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie gerespecteerd wordt. Precies wat de Britse regering helemaal niet wil, tenminste niet op lange termijn. Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat dit aanvaard wordt voor een overgangsperiode waarvan het bovendien misschien niet duidelijk is hoe lang die kan duren. We moeten dus besluiten dat het ook heel ambitieus klinkt om een overgangsakkoord binnen een periode van twee jaar af te sluiten.
Een ‘cliff-edge brexit’ met tolmuren
Dat is althans wat er gebeurt op juridisch vlak wanneer het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat zonder akkoord. Slechts dan pas is het land ook in staat om lid te worden van de Wereldhandelsorganisatie, wat evenwel vlot moeten kunnen verlopen. Tolmuren in 2019 lijken op het eerste gezicht politieke fictie, maar uitgesloten zijn ze niet. In Groot-Brittannië zijn vele ‘brexiteers’ trouwens voorstander van een dergelijk scenario, en niet omdat ze tegen vrijhandel zijn. Ze gokken dat de rede wel zal zegevieren en dat de Europese Unie, gezien de economische kosten, snel een soort rudimentair vrijhandelsakkoord zal sluiten dat op zijn minst tolmuren vermijdt. Misschien krijgen ze wel gelijk, maar het is in elk geval een gevaarlijke gok met een grote economische inzet.
Een verlenging van de onderhandelingsperiode van artikel 50
Bovenstaand scenario wordt bijna nooit besproken, niet zozeer omdat elke EU-lidstaat het kan blokkeren, maar omdat het in Groot-Brittannië een absoluut taboe is. De druk om de uitslag van het referendum meteen uit te voeren is bijzonder groot. Natuurlijk blijft het mogelijk dat Theresa May vervroegde verkiezingen uitschrijft in 2017 of 2018, nog voor er voor een van de vier scenario’s moet worden gekozen. Dankzij een overwinning op een zwak presterende Labour – oppositie kan May mogelijk vijf jaar tijd kopen om bijvoorbeeld op zijn minst een overgangsakkoord te sluiten, maar ook dat pad is bezaaid met allerlei onzekerheden.
Conclusie:
Voor het Verdrag van Lissabon met artikel 50 een procedure voorzag om de EU te verlaten, was het eenvoudig: een land dat uit de Unie wilde stappen, moest onderhandelen tot er een akkoord bereikt werd. Er moest zowel over de exit als over het vermijden van handelsbelemmeringen na de exit worden onderhandeld. Duurde dat vijf tot zeven jaar, dan was er na twee jaar geen punt waarop beide partijen dienden te beslissen of ze de onderhandelingen al dan niet zouden voortzetten. Het doel van artikel 50 bestond erin de EU meer gewicht te bieden in de onderhandelingen, maar het zorgt er nu voor dat we binnen twee jaar misschien wel opnieuw tolmuren zien opduiken tussen Groot-Brittannië en het Europese vasteland. Dat levert geen winnaars op.