Saturday, August 18, 2012

Red de Europese Unie, breek de Euro op?

Gepubliceerd op DDS
 
In een opmerkelijk interview waarschuwt de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Erkki Tuomioja, een sociaal-democraat, dat “we de mogelijkheid van een opbreken van de euro in acht moeten nemen”.

Wellicht nog opmerkelijker dan dat, stelt hij: “een opbreken van de euro betekent niet het einde van de Europese Unie. Het kan de Europese Unie enkel beter doen functioneren”.

Finland behoort niet tot de stichtende landen van de Europese Unie, en vooral daarom is het er minder taboe voor regeringspartijen om de eenheidsmunt, zij het dan in zeer bedekte termen, in vraag te stellen.

Niettemin is ook in Finland de eenheidsmunt zeer nauw verweven met de bestaande politieke klasse. Ook in Nederland, België en Duitsland is dit het geval. Die politieke klasse weet ook wel dat de eenheidsmunt een aantal weeffouten bevatte, die nu catastrofale gevolgen kunnen hebben. Toch gokt ze erop dat die kunnen worden verholpen, en wel door twee maatregelen: enerzijds “eurobonds”, anderzijds het “uitstoten” van de zwakkere lidstaten.

De politieke klasse vergist zich echter – eens te meer. Eurobonds zullen de problemen van de eurozone niet oplossen, en zwakkere lidstaten uitsluiten is bijzonder duur.

Plan A: Eurobonds:

Eurobonds, oftewel het gemeenschappelijk aangaan van schulden, bestaan reeds in zekere zin. De steunfondsen EFSF (en binnenkort ESM) gaan immers schuld aan op de markt die  door de verschillende Eurozone – lidstaten worden gedekt. Ook de acties van de ECB  komen de facto neer op het gemeenschappelijk maken van schulden.

Eurobonds zouden dit proces formaliseren en versterken. In de meeste scenario’s die circuleren zouden lidstaten slechts een deel van hun nationale schuld gezamenlijk financieren. Misschien zou dit inderdaad leiden tot lagere interestvoeten, misschien zelfs voor Duitsland of Nederland, onder bepaalde omstandigheden. Maar voor Duitsland en Nederland zou die – onwaarschijnlijke – winst aan lagere interestvoeten natuurlijk worden gecompenseerd door het feit dat ze voortaan instaan voor schulden samen met schuldenaars die op het randje van insolvabel zijn.

Het zou er ook  toe leiden dat investeerders des te hogere premies vragen voor het deel van de schuld van lidstaten in problemen dat nog nationaal wordt gefinancieerd, wellicht met als gevolg dat men vanuit “eurofederalistische” hoek vraagt om nog verder te gaan en dan maar de ganse begroting en schuld van een land te (her)financieren op die wijze. Eurobonds zouden ook de stimulans voor zo’n lidstaten om orde op zaken te stellen in hun begrotingen doen verzwakken. Weinigen geloven alvast dat een zoveelste ongeloofwaardige variant van het stabiliteitspact daar ook maar iets aan zou veranderen. 

Naast het doen oplopen van de schulden, zouden eurobonds ook geen oplossing bieden voor de kernproblemen van de eurozone: dat een deel van de lidstaten er gewoonweg niet in zal slagen om de sterkste landen bij te benen op vlak van concurrentiekracht, laat staan op het zelfde niveau te blijven. Nochtans is dit nodig. Indien Italië en Spanje nog lang met een overgewaardeerde munt blijven zitten, en negatieve groei kennen, verdwijnt hun over vele tientallen jaren moeizaam opgebouwde industrie. Daar kunnen geen subsidies, direct of via eurobonds, aan verhelpen. En dan hebben we het nog niet gehad over het probleem van het “one size fits all” – interestvoetenbeleid van de ECB, dat verantwoordelijk is voor de gigantische private schulden in Ierland en Spanje.

Plan B: Zwakkere lidstaten uitsluiten

Een tweede hardnekkige illusie die leeft in politieke middens is dat als het allemaal echt niet meer helpt (eurobonds, ECB – magie, subsidies, schuldkwijtschelding, etc.), Griekenland, Spanje, of zelfs Italië de muntunie dan maar moeten verlaten. In theorie is dat natuurlijk mogelijk, maar de kost zou eenieder die dit voorstel genegen is toch even moeten doen bezinnen. Europa heeft een goede 600 miljard euro aan directe blootstelling aan Griekenland, en ongeveer 900 miljard euro aan Spanje.

Indien Griekenland of Spanje een nieuwe munt zouden invoeren, zou hun schuld naar alle waarschijnlijkheid nog in euro’s zijn gedenomineerd, voortaan een vreemde, sterkere, munt. Een hopeloos hoge schuldenberg zou op die manier nog veel hopelozer en hoger worden, met als gevolg dat in het geval van een overheidsfaillissement, die landen veel minder zouden kunnen terugbetalen dan als ze binnen de eurozone failliet zouden gaan. Schuldeisers in het Noorden zouden dus veel meer van die 600 miljard aan Griekenland of 900 miljard aan Spanje verliezen, en dan hebben we het nog niet gehad over Italië.

In zijn ruchtbaar interview haalt de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Tuomioja het recente cover-artikel in The Economist aan, waarin eveneens het bovenstaande scenario van een exit van de gehele periferie wordt besproken. The Economist beschrijft hoe het plan om zwakkere lidstaten uit te sluiten “is gericht op het bijeenhouden van de muntunie”. Het schat de kost van een uittreden van de vijf zogenaamde “PIIGS” landen op 1150 miljard euro, waarvan Duitsland ongeveer een derde voor zijn rekening zal nemen, waarbovenop dan nog bankfaillissementen en boekhoudkundige verliezen op buitenlandse activa komen. Het totale kostenplaatje voor Duitsland voor deze poging om de eurozone bijeen te houden met Frankrijk erin, door enkele lidstaten “af te stoten”, komt dan op een goede 700 miljard euro (een extrapolatie voor Nederland levert het cijfer van 147 miljard euro op). Hoewel de schatting van het Nederlandse Ministerie van Financiën over de kost van het samenhouden van de euro een gelijkaardig bedrag opleveren (2000 miljard voor een paar jaar, hoewel het dan over garanties en niet directe kost gaat), is dit uiteraard een gigantisch bedrag.

De kernvraag is dan ook welke – onuitgesproken - alternatieven er dan wel bestaan.

Wat dan wel?

Volgens de Finse Minister Tuomioja is The Economist duidelijk. Hij leidt er de volgende conclusie uit af:

“Er is een consensus dat een opbreken van de eurozone meer zou kosten op korte termijn dan het managen van de crisis op lange termijn”.

Dat is juist, indien men plan B als enig alternatief noodscenario neemt. The Economist stelt dat een volledig opbreken van de muntunie “zou ingaan tegen het nationale Duitse belang (...) aangezien het wisselkoersrisico zou terugbrengen voor handel met landen zoals Oostenrijk en Nederland”.

De befaamde econoom Nouriel Roubini is één van de eersten – althans in het internationale economencircuit – die tegen deze bezwaren ingaat en deze maand een alternatief op tafel legt: een voortijdig opbreken van de muntunie.

Zijn belangrijkste argument is dat de euro meer en meer een gevaar wordt voor één van de grootste verworvenheden van de Europese Unie, het vrij verkeer en de Europese binnenmarkt. Dit omdat Italië en Spanje zich wel eens tot protectionisme zouden kunnen wenden in een (uiteraard totaal destructieve) poging om hun economische krimp als gevolg van hun overgewaardeerde munt te counteren. Roubini gelooft dat een politieke unie, eurobonds en transfers de euro kunnen redden (waar ik het zoals gesteld niet mee eens ben), maar gelooft niet dat het realistisch is dat dit alles er komt, zeker niet in de nodige korte tijdspanne.

Hij doet een verdienstelijke poging de obstakels op te sommen: “economische divergentie en dieper wordende recessies, onherroepelijke balkanisering van het banksysteem en de financiële markten, niet-duurzame publieke en private schuldenbergen, verminderde groei en een verslechterende handelsbalans in landen die een interne devaluatie en deflatie doorvoeren om hun concurrentiekracht te verbeteren”, waarbij Roubini er nog aan toevoegt: “niet te combineren politieke dynamieken, ongeduldige markten en investeerders, hervormingsmoeheid in de periferie en reddingsmoeheid in de kernlanden, de afwezigheid van de voorwaarden voor een optimale muntunie, en serieuze moeilijkheden om een echte fiscale unie, bankenunie, economische unie en politieke unie te bereiken”.

Hij concludeert: “Nutteloze pogingen om een opbreken te vermijden voor een tweetal jaar (...) zouden een wanordelijk opbreken van de euro tot gevolg hebben, inclusief de vernietiging van de interne markt (...) Als een opbreken dan onvermijdelijk is, is een vermijden daarvan veel duurder”.

Dat is precies de boodschap die pro-Europeanen moeten horen: de euro brengt de verworvenheden van de Europese Unie in gevaar.

Roubini laat zich niet uit over hoe de eurozone dan wel moet worden opgebroken, maar daar kan mijns inziens weinig twijfel over bestaan: wanneer een Noordelijk blok van landen de muntunie zou verlaten (een operatie die logistiek niet zo fundamenteel verschilt van het invoeren van de euro), zou dit  een feitelijke devaluatie betekenen voor de periferie, wat een broodnodige voorwaarde is om daar opnieuw groei te creëeren. Als gevolg daarvan zullen eventuele faillissementen in de periferie (die er wellicht aankomen in welk scenario dan ook) veel minder destructief zijn voor de schuldeisers in het Noorden dan wanneer ze binnen de huidige context plaatsvinden.

Een voorwaarde is dat de schulden van de periferielanden in (voortaan zwakke) euro’s gedenomineerd blijven, wat voorwerp van onderhandeling zal uitmaken en de facto op een (laatste) transfer neerkomt. Hans-Werner Sinn, één van de meest prominente Duitse economen, beweerde dat dit 150 miljard euro zal opleveren voor de Duitse economie (gezien de voordelen voor consumenten, importeurs, en exportbedrijven die ook veel importeren) terwijl de kost aan exportverliezen slechts 50 miljard euro bedraagt. Sommige exporteurs in Nederland en Duitsland zullen dit wellicht niet overleven, maar de stijging van de nieuwe munten in waarde kan op gecontroleerde wijze in fases gebeuren om hen toe te laten hun zakenmodel te veranderen. De gehele operatie zou natuurlijk ook gepaard moeten gaan met gedeeltelijke schuldkwijtscheldingen, transfers, en bankensaneringen.

Het voorstel van een Noordelijke muntunie, waarbij Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Finland, uit de muntunie stappen en één nieuwe, gemeenschappelijke munt invoeren, heeft een aantal verdiensten, maar het grote zwakke punt is dat het de band tussen Frankrijk en Duitsland doorknipt. Alleen daarom al is het  onrealistisch. Bovendien is het maar zeer de vraag hoe enthousiast Nederlanders en Oostenrijkers zullen zijn om samen met enkel Duitsland in een muntunie te gaan zitten, als die ook aspecten van een politieke unie heeft, met ook mogelijke fiscale transfers. Ook de voorstellen voor parallelle munten hebben als nadeel dat de sterkere munt de zwakkere al snel uit roulatie zou concurreren.

Een mogelijk alternatief bestaat erin dat, om de Europese Unie te redden, Duitsland en Frankrijk samen beslissen om uit de euro te stappen en naar hun nationale munt terug te keren, samen met de andere sterkere landen. De diverse nieuwe munten zouden snel in waarde stijgen ten opzichte van de rest-euro. De zwakkere landen zouden dan één voor één uit die rest-euro kunnen stappen, vanaf het moment dat hun nieuwe munt in waarde zou stijgen als ze dat doen. Zo blijft Griekenland, ongetwijfeld de zwakste schakel, als enige land over met de euro.

Dit is slechts één alternatief, dat verre van perfect is, en waar heel wat vraagtekens bij rijzen. Het belangrijkste is echter dat dit alternatief als minder imperfect wordt bevonden dan de onuitgesproken alternatieven van de Europese beleidsmakers om massaal voor elkaars schulden te gaan instaan of om zwakkere landen uit de eurozone te stoten. Politici die oprecht voorstander zijn van de Europese Unie, kunnen niet anders dan op zijn minst aan alternatieven voor het huidige beleid te denken.