Wednesday, December 05, 2012

De EU-begroting: een lopend schandaal



Gepubliceerd op DDS

Deze week keurde het Europees Parlement de EU – begroting voor 2013 goed. Het keurde ook de uitgave van een extra 6,1 miljard euro goed om een gat te dichten in de begroting van 2012. Als gevolg daarvan mag de Europese Unie in 2013 132,7 miljard euro uitgeven. Dat is een stijging van 2,9 procent in vergelijking met 2012, waartegen niet enkel Nederland, maar ook Groot-Britanië, Oostenrijk en Zweden stemden in de Europese Raad. Tevergeefs, want een meerderheid van lidstaten steunt de stijging.

De Nederlandse Minister van Financiën, Jeroen Dijsselbloem, motiveerde het standpunt van de Nederlandse regering als volgt: “Nederland en veel andere Europese landen moeten ingrijpende maatregelen nemen. Dan is het niet uit te leggen, en wil ik niet uitleggen, dat in Europa het budget verder zou stijgen”. Op argumenten dat programma’s zoals Erasmus dan wel eens in de problemen kunnen komen, antwoordde hij dat de Europese Commissie dan maar aan “herprioritering” moet doen.

Gezond verstand. Dijsselbloem zou er in Nederland niet makkelijk mee wegkomen als hij iets anders zou beweren.

Toch werd het standpunt  van de Nederlandse regering niet gevolgd door de politici in het Europees Parlement die deel uitmaken van de coalitiepartijen VVD en de PvdA. In dit document (pagina 11, stemming nummer 4) kunnen we zien dat de Europese verkozenen van zowel de VVD (Hans van Baalen, Toine Manders en Jan Mulder) als van de PvdA (Thijs Berman, Emine Bozkurt en Judith Merkies) voor meer geld naar de EU stemden. Bizar.

De begroting van de EU is niets meer of minder dan een lopend schandaal. Vooreerst zou de Europese Unie helemaal geen grote sommen geld moeten uitgeven om de goede aspecten van het Europese project (vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen) te realiseren. Een beetje bureaucratie in Brussel en een rechtbank in Luxemburg volstaan daarvoor. Het overgrote deel van de Europese begroting wordt echter besteed aan zaken die niets te maken hebben met dat vrij verkeer.

Rond de 40 procent of zo’n 55 miljard euro per jaar wordt nog steeds besteed aan de landbouwsector, niet voor “voedselzekerheid”, maar voor een groot deel aan landeigenaars. Daardoor is de Britse Koningin één van de grote slokops, maar ook grootbanken zoals KBC verdienen er fors aan.  Een bescheiden hervorming om de fondsen voortaan enkel toe te kennen aan boeren die bepaalde beleidsdoelstellingen, bijvoorbeeld op vlak van milieu, zouden bereiken, zou volgens Open Europe 24 miljard euro kunnen opleveren.

De tweede grote uitgavenpost, de steun aan armere Europese regio’s, is zo mogelijk nog een grotere mislukking. De grote doelstelling, om armere regio’s te laten bijbenen, werd niet gerealiseerd, en bovendien is er ook vaak voorkomende fraude en verspilling mee gemoeid. De Italiaanse maffia zou in één geval zo maar even 388 miljoen euro hebben gestolen. 2 miljard euro aan regionale fondsen werden in 2011 op een verkeerde manier uitgegeven, aldus de Europese Rekenkamer, die nu reeds 18 jaar op rij weigert om de EU boekhouding goed te keuren. 40 procent van het geld van de zogenaamde “structuurfondsen” gaat dan nog eens naar de rijke lidstaten, wat volgends de Europese Commissie zelf een “aanzienlijke administratie kost en opportuniteitskost” met zich meebrengt. Met Open Europe stellen we dan ook voor om het geld voortaan enkel te gebruiken voor armere EU lidstaten. Rijkere landen zouden voortaan zelf zorg moeten dragen voor hun armere regio’s, wat een totale kostenbesparing van 20 miljard euro zou opleveren, maar uiteraard jobs in bijvoorbeeld de Europese instellingen zou doen sneuvelen.

Andere mogelijke wegen om geld te besparen zijn: het schrappen van het maandelijkse verplaatsings-circus naar Straatsburg door het Europees Parlement (180 miljoen euro), het schrappen van Europese Agentschappen die dubbel werk leveren - zo zijn er twee bevoegd voor mensenrechten en een stuk of vier voor arbeidsmarkt – (431 miljoen) en het verminderen met minstens 20 procent van de lonen en financiële voordelen van Europarlementsleden (zie hier, pagina 17).

De kost van dat laatste steeg met 77,5 procent sinds 2005, aangezien het een verantwoordelijkheid van de EU werd in 2009, en kost 190 miljoen euro per jaar. Dat betekent dat elk van de 753 Europese Parlementsleden zo maar even 250.000 euro kost per jaar. Exclusief pensioenrechten. In 2009 kenden de Europarlementsleden zichzelf een loonsverhoging van 3,7 procent toe.

Tot slot zijn er ook nog de excessieve lonen van Europese ambtenaren: Inge Grassle, een Duitse CDU-verkozene, bemachtigde cijfers die zouden aantonen dat een vierde van alle ambtenaren van de Europese Commissie maar liefst meer dan 10.000 euro per maand verdienen, met alle voordelen in rekening. Dit cijfer valt te verklaren door de hoge lonen van zij die er reeds werkzaam waren voor 2004, toen alles er nog wat genereuser aan toeging. Het lijkt alleszins tijd om ook hier nog eens een forse correctie door te voeren.

Is het dan een gebrek aan moed of door groepsdruk dat de Nederlandse europarlementsleden op deze manier stemmen? Het excuus zal wel zijn dat men lopende programma’s toch niet in gevaar kan brengen, en dat van Baalen en co wel tegen de Meerjarenbegroting 2014-2020 zullen stemmen, die nu nog wordt onderhandeld. Laten we dat alvast hopen. De komende maanden zijn daarvoor cruciaal. Als het een troost mag zijn: ook de meeste europarlementsleden van de Oostenrijkse, Zweedse en Britse regeringspartijen (enkel de Lib Dems) lieten hun regering in de steek en stemden voor meer geld voor de EU in 2013. Onderzoek toonde aan dat in het Europees Parlement, Christendemocraten, sociaal-democraten, liberalen en groenen in 90 procent van de gevallen op identiek dezelfde wijze stemden.

Misschien kan het tot denken aanzetten, wanneer iemand nog eens beweert dat het Europees Parlement democratisch legitiem zou zijn omdat het rechtstreeks verkozen is.



Saturday, September 01, 2012

Neemt de campagne “Europa en de feiten” de Nederlanders wel serieus?


Gepubliceerd op De Dagelijkse Standaard

Het Nederlandse bedrijfsleven startte deze week de campagne “Europa en de feiten”. De bedoeling is om Nederland warm maken voor de Europese Unie en de euro. Of de campagne echter alle “feiten” meegeeft, is een andere vraag.

1. EU lidmaatschap is een goede zaak voor Nederland, maar “Europa en de feiten” toont niet aan waarom

Voor Nederland is het goed om lid te zijn van de Europese Unie, maar dat kan je niet zomaar verantwoorden door te wijzen op de 120 miljard euro aan Nederlandse exports naar EU-landen, zoals de campagne doet. Ook Noorwegen en Zwitserland drijven veel handel, kunnen critici immers makkelijk opwerpen. Noorwegen is, volgens haar Eerste Minister, een “fax-democratie”: het krijgt wel toegang tot de Europese markt, maar moet alle Europese regels gewoon overnemen zonder er inspraak in te hebben. Zwitserland heeft bilaterale overeenkomsten met de EU, maar geniet geen volledig vrij verkeer van diensten met de EU. Volgens een studie van het Nederlandse CPB is de handel in diensten tussen Zwitserland en de EU daardoor een 50 procent kleiner dan wat het anders zou kunnen zijn. Noorwegen of Zwitserland zijn dus geen model voor Nederland.

2. “Europa en de feiten” zwijgt over de gebreken van de EU

Nederland moet lid van de EU blijven, tenminste indien een aantal problemen waar de EU mee kampt worden aangepakt. De campagne zwijgt over die problemen, en het lijkt er dus op dat Nederlanders die kritisch staan ten opzichte van de Unie om de juiste redenen niet serieus worden genomen. De Europese Unie is verantwoordelijk voor zo maar even 62,5 procent van de impact van alle regels in Nederland, volgens een uitgebreide studie die we met Open Europe deden, waarbij de Europese Commissie zich overigens met de methode akkoord verklaarde. Vrij verkeer van goederen en diensten is in de meeste gevallen perfect mogelijk door het erkennen van elkaars regels, en niet door de bijna fanatieke drang van de Europese Commissie, maar ook van regeringen, om regels te willen harmoniseren, wat ertoe leidt dat de EU zich met vanalles en nog wat inlaat.

Misschien meer symbolisch kan men het bovendien ook een probleem noemen dat Nederland per hoofd van de bevolking het land is dat het meeste bijdraagt aan de EU – begroting, die grote sommen geld besteed aan beleidsmislukkingen zoals het Europees landbouwbeleid, het visserijbeleid of regionale subsidies. Die EU – begroting werd ook nog nooit goedgekeurd door de het eigen supervisie-orgaan van de EU, de Europese Rekenkamer, wegens het onaanvaardbaar hoge foutenpercentage. Is het Nederlandse bedrijfsleven daar dan niet bezorgd over? Een goede vriend wijs je nochtans op zijn gebreken.

3. “Europa en de feiten” maakt een gevaarlijke link tussen EU en euro

Zorgwekkend wordt het wanneer in de campagne een link wordt gelegd tussen de Europese Unie en de euro. In de laatste twee jaar heeft de eurocrisis ervoor gezorgd dat nationale stereotypes van de “luie Griek” of “autoritaire Duitser” de wind in de zeilen kregen. Een project dat bedoeld was om Europeanen dichter bij elkaar te brengen, heeft het omgekeerde effect. Dat zou iedereen aan het denken moeten zetten: dienen we ons muntsysteem niet grondig te hervormen? Moet die hervorming wel bestaan in het overmaken van miljarden en miljarden, zeker wanneer we zien dat dit de laatste twee jaar geen zoden aan de dijk heeft gezet? Meer fundamenteel: bedreigt de euro niet al het goede wat de Europese Unie met zich meebrengt? Het zijn vragen die we in de campagne van de Nederlandse ondernemers niet beantwoord zien.

4. “Europa en de feiten” onderschat de kost om de euro samen te houden

De campagne vermeldt dat als de euro zou opbreken, volgens een ING – studie dit de Nederlandse export zwaar zou treffen, onder meer door de opwaardering van de nieuwe munt, en dat vorderingen, beleggingen en investeringen enorm in waarde zouden dalen. De campagne waarschuwt:  

“Een paar honderd miljard euro vermogensverlies. Instortende export en economie. Vijfhonderdduizend extra werklozen. En een exploderende staatschuld. De euro behouden gaat ons geld kosten. Hem verspelen kost ons veel en veel meer.”
Het is wellicht veilig om die hoge cijfers maar voor waar aan te nemen, ook al zijn ze afkomstig van ING, die betrokken partij is. Maar is de euro behouden dan goedkoper?
Om die vraag te beantwoorden, stelt de campagne dat via noodleningen aan landen in problemen en via de ECB voor Nederland “zo’n 65 miljard euro verloren gaan, als we die landen laten vallen. (...) Dat bedrag kan oplopen tot tenminste 90 miljard, als het Noodfonds volledig zou moeten worden gaan benut.”.

Die 90 miljard euro blootstelling om de euro samen te houden is een onderschatting, want alleen al via Target2, het intern betalings- en verrekeningssysteem van de ECB en het Eurosystem had Nederland volgens de laatste cijfers al 123 miljard euro aan claims aan de zwakkere eurolanden, waardoor het cijfer dus al makkelijk oploopt tot 213 miljard euro.

Dat is nog niet alles. De ECB heeft daarbovenop nog eens een blootstelling van ongeveer 1000 miljard euro aan Griekenland, Portugal, Italië, Spanje en Ierland. Enerzijds via het opkopen van 214 miljard euro aan overheidsobligaties van die landen. Anderzijds via het aanvaarden van diezelfde overheidsobligaties als minderwaardig onderpand in ruil voor het financieren van hun banken, wat oploopt tot 823,32 miljard euro.  Nederland neemt daar op zijn minst 6 procent of dus een goede 60 miljard euro voor zijn rekening. Het is duidelijk dat die som niet volledig inbegrepen is in de berekening van “Europa en de feiten”.

Kan men het hen kwalijk nemen, wanneer het duidelijk wordt dat de ECB daarbovenop nog eens enorm veel geld in de markt gepompt? Via gunstige “LTRO”-leningen aan banken werd netto een 500 miljard euro verstrekt aan banken in december en februari. Veel van dat geld kwam terecht bij Spaanse banken, die het prompt uitleenden aan de Spaanse regering. Ten slotte houdt de ECB ook al een paar jaar de interestvoet artificieel laag, in de eerste plaats om periferielanden in crisis te helpen. Voor dat alles betaalt de Nederlander, hetzij via de waarborgen van de Nederlandse schatkist voor de ECB, hetzij via mogelijke muntontwaarding, hetzij via pensioenfondsen die in de problemen komen door de lage rente.

De vele maatregelen van de ECB zijn evenwel nog niet voelbaar in de Nederlandse of Duitse economie, maar jammer genoeg is dat maar een kwestie van tijd. Op dit moment worden mogelijke prijsstijgingen nog gecompenseerd door prijsdalingen als gevolg van de crisis en goedkoper wordende imports. Uit de jaren ’70 kennen we echter het fenomeen van de “stagflatie”: economische stagnatie (die in Nederland al toesloeg en nu ook in Duitsland op gang is), gecombineerd met geldontwaarding die zichtbaar wordt door stijgende prijzen. Het is allemaal geen verrassing natuurlijk, aangezien het Nederlandse Ministerie van Financiën reeds waarschuwde dat om slechts enkele Europese landen in problemen overreind te houden, er 1500 tot 2000 miljard euro nodig is, waarbij Nederland garant moet staan voor €80 tot 120 miljard euro. Andere schattingen, die ook Italië beschouwen als mogelijke kandidaat voor hulp, spreken van 4000 miljard euro. De euro bijeenhouden lijkt dus makkelijk wel een “paar honderd miljard euro vermogensverlies” en meer te kosten. 





Saturday, August 18, 2012

Red de Europese Unie, breek de Euro op?

Gepubliceerd op DDS
 
In een opmerkelijk interview waarschuwt de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Erkki Tuomioja, een sociaal-democraat, dat “we de mogelijkheid van een opbreken van de euro in acht moeten nemen”.

Wellicht nog opmerkelijker dan dat, stelt hij: “een opbreken van de euro betekent niet het einde van de Europese Unie. Het kan de Europese Unie enkel beter doen functioneren”.

Finland behoort niet tot de stichtende landen van de Europese Unie, en vooral daarom is het er minder taboe voor regeringspartijen om de eenheidsmunt, zij het dan in zeer bedekte termen, in vraag te stellen.

Niettemin is ook in Finland de eenheidsmunt zeer nauw verweven met de bestaande politieke klasse. Ook in Nederland, België en Duitsland is dit het geval. Die politieke klasse weet ook wel dat de eenheidsmunt een aantal weeffouten bevatte, die nu catastrofale gevolgen kunnen hebben. Toch gokt ze erop dat die kunnen worden verholpen, en wel door twee maatregelen: enerzijds “eurobonds”, anderzijds het “uitstoten” van de zwakkere lidstaten.

De politieke klasse vergist zich echter – eens te meer. Eurobonds zullen de problemen van de eurozone niet oplossen, en zwakkere lidstaten uitsluiten is bijzonder duur.

Plan A: Eurobonds:

Eurobonds, oftewel het gemeenschappelijk aangaan van schulden, bestaan reeds in zekere zin. De steunfondsen EFSF (en binnenkort ESM) gaan immers schuld aan op de markt die  door de verschillende Eurozone – lidstaten worden gedekt. Ook de acties van de ECB  komen de facto neer op het gemeenschappelijk maken van schulden.

Eurobonds zouden dit proces formaliseren en versterken. In de meeste scenario’s die circuleren zouden lidstaten slechts een deel van hun nationale schuld gezamenlijk financieren. Misschien zou dit inderdaad leiden tot lagere interestvoeten, misschien zelfs voor Duitsland of Nederland, onder bepaalde omstandigheden. Maar voor Duitsland en Nederland zou die – onwaarschijnlijke – winst aan lagere interestvoeten natuurlijk worden gecompenseerd door het feit dat ze voortaan instaan voor schulden samen met schuldenaars die op het randje van insolvabel zijn.

Het zou er ook  toe leiden dat investeerders des te hogere premies vragen voor het deel van de schuld van lidstaten in problemen dat nog nationaal wordt gefinancieerd, wellicht met als gevolg dat men vanuit “eurofederalistische” hoek vraagt om nog verder te gaan en dan maar de ganse begroting en schuld van een land te (her)financieren op die wijze. Eurobonds zouden ook de stimulans voor zo’n lidstaten om orde op zaken te stellen in hun begrotingen doen verzwakken. Weinigen geloven alvast dat een zoveelste ongeloofwaardige variant van het stabiliteitspact daar ook maar iets aan zou veranderen. 

Naast het doen oplopen van de schulden, zouden eurobonds ook geen oplossing bieden voor de kernproblemen van de eurozone: dat een deel van de lidstaten er gewoonweg niet in zal slagen om de sterkste landen bij te benen op vlak van concurrentiekracht, laat staan op het zelfde niveau te blijven. Nochtans is dit nodig. Indien Italië en Spanje nog lang met een overgewaardeerde munt blijven zitten, en negatieve groei kennen, verdwijnt hun over vele tientallen jaren moeizaam opgebouwde industrie. Daar kunnen geen subsidies, direct of via eurobonds, aan verhelpen. En dan hebben we het nog niet gehad over het probleem van het “one size fits all” – interestvoetenbeleid van de ECB, dat verantwoordelijk is voor de gigantische private schulden in Ierland en Spanje.

Plan B: Zwakkere lidstaten uitsluiten

Een tweede hardnekkige illusie die leeft in politieke middens is dat als het allemaal echt niet meer helpt (eurobonds, ECB – magie, subsidies, schuldkwijtschelding, etc.), Griekenland, Spanje, of zelfs Italië de muntunie dan maar moeten verlaten. In theorie is dat natuurlijk mogelijk, maar de kost zou eenieder die dit voorstel genegen is toch even moeten doen bezinnen. Europa heeft een goede 600 miljard euro aan directe blootstelling aan Griekenland, en ongeveer 900 miljard euro aan Spanje.

Indien Griekenland of Spanje een nieuwe munt zouden invoeren, zou hun schuld naar alle waarschijnlijkheid nog in euro’s zijn gedenomineerd, voortaan een vreemde, sterkere, munt. Een hopeloos hoge schuldenberg zou op die manier nog veel hopelozer en hoger worden, met als gevolg dat in het geval van een overheidsfaillissement, die landen veel minder zouden kunnen terugbetalen dan als ze binnen de eurozone failliet zouden gaan. Schuldeisers in het Noorden zouden dus veel meer van die 600 miljard aan Griekenland of 900 miljard aan Spanje verliezen, en dan hebben we het nog niet gehad over Italië.

In zijn ruchtbaar interview haalt de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Tuomioja het recente cover-artikel in The Economist aan, waarin eveneens het bovenstaande scenario van een exit van de gehele periferie wordt besproken. The Economist beschrijft hoe het plan om zwakkere lidstaten uit te sluiten “is gericht op het bijeenhouden van de muntunie”. Het schat de kost van een uittreden van de vijf zogenaamde “PIIGS” landen op 1150 miljard euro, waarvan Duitsland ongeveer een derde voor zijn rekening zal nemen, waarbovenop dan nog bankfaillissementen en boekhoudkundige verliezen op buitenlandse activa komen. Het totale kostenplaatje voor Duitsland voor deze poging om de eurozone bijeen te houden met Frankrijk erin, door enkele lidstaten “af te stoten”, komt dan op een goede 700 miljard euro (een extrapolatie voor Nederland levert het cijfer van 147 miljard euro op). Hoewel de schatting van het Nederlandse Ministerie van Financiën over de kost van het samenhouden van de euro een gelijkaardig bedrag opleveren (2000 miljard voor een paar jaar, hoewel het dan over garanties en niet directe kost gaat), is dit uiteraard een gigantisch bedrag.

De kernvraag is dan ook welke – onuitgesproken - alternatieven er dan wel bestaan.

Wat dan wel?

Volgens de Finse Minister Tuomioja is The Economist duidelijk. Hij leidt er de volgende conclusie uit af:

“Er is een consensus dat een opbreken van de eurozone meer zou kosten op korte termijn dan het managen van de crisis op lange termijn”.

Dat is juist, indien men plan B als enig alternatief noodscenario neemt. The Economist stelt dat een volledig opbreken van de muntunie “zou ingaan tegen het nationale Duitse belang (...) aangezien het wisselkoersrisico zou terugbrengen voor handel met landen zoals Oostenrijk en Nederland”.

De befaamde econoom Nouriel Roubini is één van de eersten – althans in het internationale economencircuit – die tegen deze bezwaren ingaat en deze maand een alternatief op tafel legt: een voortijdig opbreken van de muntunie.

Zijn belangrijkste argument is dat de euro meer en meer een gevaar wordt voor één van de grootste verworvenheden van de Europese Unie, het vrij verkeer en de Europese binnenmarkt. Dit omdat Italië en Spanje zich wel eens tot protectionisme zouden kunnen wenden in een (uiteraard totaal destructieve) poging om hun economische krimp als gevolg van hun overgewaardeerde munt te counteren. Roubini gelooft dat een politieke unie, eurobonds en transfers de euro kunnen redden (waar ik het zoals gesteld niet mee eens ben), maar gelooft niet dat het realistisch is dat dit alles er komt, zeker niet in de nodige korte tijdspanne.

Hij doet een verdienstelijke poging de obstakels op te sommen: “economische divergentie en dieper wordende recessies, onherroepelijke balkanisering van het banksysteem en de financiële markten, niet-duurzame publieke en private schuldenbergen, verminderde groei en een verslechterende handelsbalans in landen die een interne devaluatie en deflatie doorvoeren om hun concurrentiekracht te verbeteren”, waarbij Roubini er nog aan toevoegt: “niet te combineren politieke dynamieken, ongeduldige markten en investeerders, hervormingsmoeheid in de periferie en reddingsmoeheid in de kernlanden, de afwezigheid van de voorwaarden voor een optimale muntunie, en serieuze moeilijkheden om een echte fiscale unie, bankenunie, economische unie en politieke unie te bereiken”.

Hij concludeert: “Nutteloze pogingen om een opbreken te vermijden voor een tweetal jaar (...) zouden een wanordelijk opbreken van de euro tot gevolg hebben, inclusief de vernietiging van de interne markt (...) Als een opbreken dan onvermijdelijk is, is een vermijden daarvan veel duurder”.

Dat is precies de boodschap die pro-Europeanen moeten horen: de euro brengt de verworvenheden van de Europese Unie in gevaar.

Roubini laat zich niet uit over hoe de eurozone dan wel moet worden opgebroken, maar daar kan mijns inziens weinig twijfel over bestaan: wanneer een Noordelijk blok van landen de muntunie zou verlaten (een operatie die logistiek niet zo fundamenteel verschilt van het invoeren van de euro), zou dit  een feitelijke devaluatie betekenen voor de periferie, wat een broodnodige voorwaarde is om daar opnieuw groei te creëeren. Als gevolg daarvan zullen eventuele faillissementen in de periferie (die er wellicht aankomen in welk scenario dan ook) veel minder destructief zijn voor de schuldeisers in het Noorden dan wanneer ze binnen de huidige context plaatsvinden.

Een voorwaarde is dat de schulden van de periferielanden in (voortaan zwakke) euro’s gedenomineerd blijven, wat voorwerp van onderhandeling zal uitmaken en de facto op een (laatste) transfer neerkomt. Hans-Werner Sinn, één van de meest prominente Duitse economen, beweerde dat dit 150 miljard euro zal opleveren voor de Duitse economie (gezien de voordelen voor consumenten, importeurs, en exportbedrijven die ook veel importeren) terwijl de kost aan exportverliezen slechts 50 miljard euro bedraagt. Sommige exporteurs in Nederland en Duitsland zullen dit wellicht niet overleven, maar de stijging van de nieuwe munten in waarde kan op gecontroleerde wijze in fases gebeuren om hen toe te laten hun zakenmodel te veranderen. De gehele operatie zou natuurlijk ook gepaard moeten gaan met gedeeltelijke schuldkwijtscheldingen, transfers, en bankensaneringen.

Het voorstel van een Noordelijke muntunie, waarbij Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Finland, uit de muntunie stappen en één nieuwe, gemeenschappelijke munt invoeren, heeft een aantal verdiensten, maar het grote zwakke punt is dat het de band tussen Frankrijk en Duitsland doorknipt. Alleen daarom al is het  onrealistisch. Bovendien is het maar zeer de vraag hoe enthousiast Nederlanders en Oostenrijkers zullen zijn om samen met enkel Duitsland in een muntunie te gaan zitten, als die ook aspecten van een politieke unie heeft, met ook mogelijke fiscale transfers. Ook de voorstellen voor parallelle munten hebben als nadeel dat de sterkere munt de zwakkere al snel uit roulatie zou concurreren.

Een mogelijk alternatief bestaat erin dat, om de Europese Unie te redden, Duitsland en Frankrijk samen beslissen om uit de euro te stappen en naar hun nationale munt terug te keren, samen met de andere sterkere landen. De diverse nieuwe munten zouden snel in waarde stijgen ten opzichte van de rest-euro. De zwakkere landen zouden dan één voor één uit die rest-euro kunnen stappen, vanaf het moment dat hun nieuwe munt in waarde zou stijgen als ze dat doen. Zo blijft Griekenland, ongetwijfeld de zwakste schakel, als enige land over met de euro.

Dit is slechts één alternatief, dat verre van perfect is, en waar heel wat vraagtekens bij rijzen. Het belangrijkste is echter dat dit alternatief als minder imperfect wordt bevonden dan de onuitgesproken alternatieven van de Europese beleidsmakers om massaal voor elkaars schulden te gaan instaan of om zwakkere landen uit de eurozone te stoten. Politici die oprecht voorstander zijn van de Europese Unie, kunnen niet anders dan op zijn minst aan alternatieven voor het huidige beleid te denken.