Gepubliceerd op Knack.be
In alle luwte begonnen de volksvertegenwoordigers van de
talrijke Belgische parlementen deze maand met de ratificering van het
zogenaamde “Fiscal
Compact” of Europees Begrotingspact. Dat werd verleden jaar ondertekend
door 25 van de 27 EU-lidstaten en moet er voor zorgen de nationale schulden
terug te dringen. Gisteren
gaf de Senaat er zijn zegen over, nadat het Vlaams Parlement het zonder enige
tegenstem reeds goedkeurde. Van alle lidstaten van de eurozone zijn het enkel
België, Nederland en Malta die de ratificatie nog niet hebben voltooid, al trad
het reeds in werking op 1 januari voor de landen die hun goedkeuring gaven. In
Duitsland loopt de omzetting in nationaal recht wel vertraging
op.
Enkele pertinente vragen over dit Begrotingspact dringen zich op.
1. Waarom een nieuw verdrag voor meer begrotingsdiscipline,
na het niet-naleven van het Stabiliteitspact?
Zoals iedereen wel weet, werd de invoering van de euro
begeleid door het zogenaamde “Stabiliteits-
en Groeipact”, regels die lidstaten verplichten om hun begrotingstekort
terug te dringen tot niet meer dan 3 procent en hun schuldgraad tot niet meer
dan 60 procent van het BBP. Van alle 17 eurolanden voldoen enkel
Finland, Estland en Luxemburg nu nog aan die doelstellingen. Het pact werd bij
het oud huisvuil gezet toen Romano Prodi, de toenmalige Italiaanse voorzitter
van de Europese Commissie, in 2002 opmerkte dat
het “stom” was, en zowel Duitsland als Frankrijk het pact openlijk negeerden. Er
is wel zoiets als een “procedure
bij buitensporige tekorten” die tot boetes kan leiden, en op dit moment
trouwens van
toepassing is voor maar liefst 23 van de 27 EU – lidstaten, waaronder
België, dat volgend jaar ook de doelstelling van 3 procent niet
meer haalt. In de praktijk kwam het echter nog
nooit tot zo’n boetes, omdat er geen politieke wil voor bestond bij de
lidstaten.
Door het Begrotingspact wordt het weliswaar moeilijker om
sancties te vermijden, want een land moet nu een gekwalificeerde meerderheid
van alle lidstaten overtuigen om niet gestraft te worden. Los van de inhoud, is
de vraag maar wat het voor zin heeft om steeds maar nieuwe
regels – zoals het “six-pack” of het “two-pack” - uit te blijven vaardigen
als de oude gewoon worden genegeerd.
2. Waarom het begrotingsbeleid aanpakken,
terwijl dit niet de uiteindelijke oorzaak van de eurocrisis is?
Toen ze in de problemen kwamen, hadden Ierland en Spanje
geen uitzonderlijk hoge publieke schuld, maar integendeel een zeer hoge private
schuld. Die private schuld is er niet zomaar gekomen, maar is het directe
gevolg van de onaangepast lage interestvoeten van de Europese Centrale Bank. Die
laatste diende de rentevoet te bepalen voor zowel de snelgroeiende periferie
als voor Duitsland, dat toen met trage groei kampte. Een renteverhoging om de
Ierse en Spaanse vastgoedluchtbellen af te remmen was niet mogelijk, omdat dit de
Duitse economie te zwaar zou schaden.
Ook in Griekenland was het onverantwoordelijk
begrotingsbeleid slechts mogelijk bij de gratie van het euro-lidmaatschap, dat
de politici van het land met artificieel lage interestvoeten voorzag. Zowel België
als Italië kampten met hoge interestvoeten in de jaren ’90, tot duidelijk werd
dat ze de euro zouden kunnen invoeren. Ondanks een zeer beperkte daling van de
staatsschuld van beide landen, konden ze hun bevolking sindsdien aan fors
goedkopere voorwaarden verder met schulden opzadelen. In Portugal
leidde het vooruitzicht om de euro in te kunnen voeren zelfs tot een investeringsluchtbel
die uiteenspatte alvorens het land effectief de euro invoerde.
Ook al is begrotingsdiscipline dan natuurlijk een goed
idee, het pakt de fundamentele oorzaken van de eurocrisis niet aan. Het maakt
van de eurozone geen optimale muntunie.
3. Waarom zitten er elementen van versoepeling
in het Begrotingspact?
Ook zij die geloven dat het belangrijk is om meer
begrotingsdiscipline af te dwingen via een nieuw verdrag, moeten het toch even
van naderbij bekijken. In zekere zin is er zelfs sprake van een versoepeling
van de begrotingsdiscipline, omdat het Verdrag de nadruk legt op een nieuwe
definitie van “begrotingstekort”. Het oude Stabiliteitspact stelde dat een
lidstaat geen “algemeen begrotingstekort” van meer dan 3 procent van het BBP
mag hebben. Het nieuwe Begrotingspact stelt in artikel 3 dat een lidstaat zijn
begroting “in evenwicht “moet hebben, en vermeldt onmiddellijk dat dit het
geval is wanneer het zogenaamde “structureel begrotingstekort” niet meer dan
0,5 procent van het BBP bedraagt voor landen met een staatsschuld die hoger is
dan 60 procent van het BBP.
Wat is een “structureel begrotingstekort” dan wel? Volgens
het Verdrag is dit het “jaarlijks conjunctuur-gezuiverde saldo, ongerekend
eenmalige en tijdelijke maatregelen”. Dit betekent dat men het reële tekort
naar beneden toe gaat bijstellen om het “structureel tekort” te berekenen, vanwege
zogenaamd gunstige groeivooruitzichten. Zo her-berekende
de Europese Commissie in een rapport het Belgische “algemene” begrotingstekort voor
2012 van 3,0 procent naar een “structureel” begrotingstekort van 2,7% omdat
“investeringen geleidelijk aan zullen stijgen in 2013 en 2014”. Zo’n
voorspelling is op zijn minst onzeker. Dit soort futurologie zet ook de deur open naar nog meer manipulatie
van begrotingsdata dan we in de eurozone al gewoon zijn.
Het mag dan ook geen verwondering wekken dat toen de Franse
regering recent aankondigde
de doelstelling van 3 procent algemeen begrotingstekort niet te zullen halen,
de Europese Commissie daarop reageerde
door te stellen dat het nu naar
het “structureel” tekort kijkt, waarbij een “onverwacht” tegenvallende
economische groei dus als excuus kan gelden. Frankrijk, Portugal en Spanje,
maar ook België en Nederland krijgen
nu alweer wat meer speling. Dat Rainer Brüderle, de kopman van de Duitse liberale
regeringspartij FDP, waarschuwde
dat zo’n Franse schending van het Begrotingspact niet acceptabel is, krijgt
nauwelijks nog aandacht, evenmin als de waarschuwing
door de Bundesbank aan het adres van de Europese Commissie voor diens lakse
houding. Iedereen weet ondertussen wel wat Europese afspraken waard zijn.
Ook voor de eurocrisis was er reeds sprake van een
“structureel begrotingstekort”, als één van de elementen om de “middellange-termijndoelstelling
(MTO)” van een land te berekenen, als een soort preventie-instrument
van de Europese Commissie. In 2005, bij een eerdere hervorming
van het stabiliteitspact, werd dit element al eens gebruikt om het pact te
versoepelen, door die MTO voortaan per land te berekenen. Hoewel de
doelstelling van het “structureel begrotingstekort” weliswaar nu verscherpt
wordt van 1 procent van het BBP naar 0,5 percent, wordt het er toch flexibeler
op. Dat is omdat dit makkelijk te manipuleren en door een obscuur
algoritme berekend begrip “structureel begrotingstekort” nu in de praktijk veel
belangrijker is geworden. Het werd bevorderd tot excuus om het “algemene”
begrotingstekort te negeren. Dat gaf Europees Commissaris Olli Rehn onlangs ook
onomwonden toe aan Europese Parlementsleden, toen hij stelde dat het tempo aan
schuldvermindering dit jaar vermindert in vergelijking met 2012. Volgens Rehn krijgen de meeste
lidstaten “nu de ruimte om begrotingsbeleid te voeren omdat er nu een visie is
die meer op de middellange termijn is gericht”. De vraag is echter straks
alweer geen nieuwe definitie van begrotingstekort zal moeten worden
uitgevonden. In 2011 bereikte
slechts één lidstaat, Finland, de middellange-termijndoelstelling.
Er zitten nog wel wat meer achterdeurtjes in het nieuwe
Verdrag. Lidstaten mogen van de regel afwijken in “uitzonderlijke
omstandigheden“, zoals bijvoorbeeld “perioden van ernstige economische
neergang”. Ook de oorspronkelijke idee om de “schuldenrem” verplicht in de
Grondwet te doen opnemen werd verlaten.
Nu volstaat een gewone wet. Er wordt ten
slotte ook voorzien in heel wat flexibiliteit
om de overgang naar een zogenaamde begroting in evenwicht te bereiken. Gezien
de hoge Europese schuldenbergen zal met die flexibiliteit wellicht ruimhartig
worden omgesprongen.
Het Begrotingspact verandert met al deze achterpoortjes weinig
aan de uiteindelijke stimulansen om ook effectief begrotingsdiscipline aan de
dag te leggen. Sinds de eurocrisis uitbrak in 2010, zijn de eurolanden via de
ECB alsmaar verder gegaan in het indirect financieren van staten in nood via
allerlei duistere mechanismes (SMP,
ELA,
OMT,
noem
maar op), met alle gevolgen van dien voor de druk op regeringen om niet te
talmen. Het ziet er niet naar uit dat dit zal veranderen.
4. Is het wel democratisch om de parlementaire
controle over belastinggeld verder aan te tasten?
"Wie kent Olli Rehn? Wie heeft ooit het gezicht van
Olli Rehn gezien? Niemand. Terwijl hij wel zegt hoe wij onze economische
politiek moeten voeren." De Waalse
socialist Paul Magnette verwoordde
ongetwijfeld de gevoelens van velen toen hij verleden jaar nogal scherp uitviel
naar de Finse Eurocommissaris die verantwoordelijk is voor begrotingsbeleid. Oorlogen
werden gevoerd om de macht van de volksvertegenwoordiging over het uitvoerend
gezag vestigen, en nu zou een aanzienlijk deel van die begrotingsmacht doodleuk
in handen komen van een niet-verkozen supranationaal beleidsniveau, nu op
nationaal vlak de wetgevende macht verzwakt is?
Ook al is deze machtsoverdracht in lijn met nationale
Grondwetten en wordt ze beslist door democratisch verkozen nationale
parlementen, noch de Commissie of zelfs het Europees Parlement genieten de
legitimiteit bij de bevolking van ons land om zomaar even cruciale
beleidsbeslissingen over onderwijs, pensioenen of ziekenzorg te nemen. Als de
Europese instellingen daar desondanks aan twijfelen, zullen ze dat snel genoeg
mogen ondervinden. En ook al halen ze hun slag thuis, leggen ze de basis voor
een gevaarlijk en diep ongenoegen, zoals dat nu reeds bestaat in Zuid-Europa
ten aanzien van de “Men in Black” van de “Trojka”.
5. Is er geen gevaar dat dit Verdrag de Europese
Unie ondermijnt?
Het Begrotingspact maakt strikt genomen geen deel uit van de
rechtsorde van de Europese Unie, al beoogt het Verdrag dit wel. Het werd
gesloten zonder instemming van het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië, die geen
zin hadden om dit Verdrag, dat grotendeels een uitvloeisel is van de euro, in
te voeren. Op Denemarken en Roemenië na, hebben alle andere niet-eurolidstaten
zich ook niet verbonden tot de effectieve toepassing van het Verdrag, toch zolang
ze de euro niet hebben ingevoerd. In Polen
is daarover trouwens een referendum op komst, en het ziet er niet goed uit voor
het ja-kamp. Met andere woorden: dit is een verdrag dat in de praktijk voornamelijk
voor de eurozone geldt. Sommige Europarlementsleden hebben
hun bezorgdheid geuit dat zo’n parallelle Europese rechtsorde de verworvenheden
van de Europese Unie wel eens kan ondergraven “omdat we geen twee Europa’s
kunnen hebben”, aldus de Duitse Christendemocraat Elmar Brok. Ook
de Nederlandse Raad van State stelde dit. De Zweedse Minister van Financiën waarschuwde onlangs dat
als men deze weg verder op gaat, en een volwaardige “fiscale unie” creëert voor
de eurozone, dit “heel weinig zal oplossen en de fundamentele structuur van de
Europese Unie ondermijnt”. Volgens
geruchten
zou Duitsland toekomstige Europese verdragswijzigingen liefst opnieuw volgens deze
methode doen, dus de facto zonder Oost-Europa, Scandinavië of de Britten. Of hoe
de eenheidsmunt en de gevolgen ervan wel eens de mooie Europese verwezenlijkingen
van vrij verkeer van goederen, diensten, personen en ka pitaal kunnen
ondermijnen.