Gepubliceerd op DDS
In een
opmerkelijk interview waarschuwt de Finse Minister van Buitenlandse
Zaken Erkki Tuomioja, een
sociaal-democraat, dat
“we de mogelijkheid van een opbreken van de euro in acht moeten nemen”.
Wellicht
nog opmerkelijker dan dat, stelt hij: “een opbreken van de euro betekent niet
het einde van de Europese Unie. Het kan de Europese Unie enkel beter doen
functioneren”.
Finland behoort niet tot de
stichtende landen van de Europese Unie, en vooral daarom is het er minder taboe
voor regeringspartijen om de eenheidsmunt, zij het dan in zeer bedekte termen,
in vraag te stellen.
Niettemin is ook in Finland
de eenheidsmunt zeer nauw verweven met de bestaande politieke klasse.
Ook in Nederland, België en Duitsland is dit het geval. Die politieke klasse
weet ook wel dat de eenheidsmunt een aantal weeffouten bevatte, die nu
catastrofale gevolgen kunnen hebben. Toch gokt ze erop dat die kunnen worden
verholpen, en wel door twee maatregelen: enerzijds “eurobonds”, anderzijds het
“uitstoten” van de zwakkere lidstaten.
De politieke klasse vergist
zich echter – eens te meer. Eurobonds zullen de problemen van de eurozone niet
oplossen, en zwakkere lidstaten uitsluiten is bijzonder duur.
Plan A: Eurobonds:
Eurobonds, oftewel het
gemeenschappelijk aangaan van schulden, bestaan reeds in zekere zin. De
steunfondsen EFSF (en binnenkort ESM) gaan immers schuld aan op de markt
die door de verschillende Eurozone –
lidstaten worden gedekt. Ook de acties van de ECB komen de facto neer op het gemeenschappelijk
maken van schulden.
Eurobonds zouden dit proces formaliseren en
versterken. In de meeste scenario’s die circuleren zouden lidstaten slechts een
deel van hun nationale schuld gezamenlijk financieren. Misschien zou dit
inderdaad leiden tot lagere interestvoeten, misschien zelfs voor Duitsland of
Nederland, onder bepaalde omstandigheden. Maar voor Duitsland en Nederland zou
die – onwaarschijnlijke – winst aan lagere interestvoeten natuurlijk worden
gecompenseerd door het feit dat ze voortaan instaan voor schulden samen met
schuldenaars die op het randje van insolvabel zijn.
Het zou er ook toe leiden dat investeerders des te hogere
premies vragen voor het deel van de schuld van lidstaten in problemen dat nog
nationaal wordt gefinancieerd, wellicht met als gevolg dat men vanuit
“eurofederalistische” hoek vraagt om nog verder te gaan en dan maar de ganse
begroting en schuld van een land te (her)financieren op die wijze. Eurobonds
zouden ook de stimulans voor zo’n lidstaten om orde op zaken te stellen in hun
begrotingen doen verzwakken. Weinigen geloven alvast dat een zoveelste
ongeloofwaardige variant van het stabiliteitspact daar ook maar iets aan zou
veranderen.
Naast het doen oplopen van
de schulden, zouden eurobonds ook geen oplossing bieden voor de kernproblemen
van de eurozone: dat een deel van de lidstaten er gewoonweg niet in zal slagen
om de sterkste landen bij te benen op vlak van concurrentiekracht, laat staan
op het zelfde niveau te blijven. Nochtans is dit nodig. Indien Italië en Spanje
nog lang met een overgewaardeerde munt blijven zitten, en negatieve groei
kennen, verdwijnt hun over vele tientallen jaren moeizaam opgebouwde industrie.
Daar kunnen geen subsidies, direct of via eurobonds, aan verhelpen. En dan
hebben we het nog niet gehad over het probleem van het “one size fits all” – interestvoetenbeleid van de
ECB, dat verantwoordelijk is voor de gigantische private schulden in Ierland en
Spanje.
Plan B: Zwakkere
lidstaten uitsluiten
Een tweede hardnekkige
illusie die leeft in politieke middens is dat als het allemaal echt niet
meer helpt (eurobonds, ECB – magie, subsidies, schuldkwijtschelding, etc.),
Griekenland, Spanje, of zelfs Italië de muntunie dan maar moeten verlaten. In
theorie is dat natuurlijk mogelijk, maar de kost zou eenieder die dit voorstel
genegen is toch even moeten doen bezinnen. Europa heeft een goede 600 miljard euro aan directe blootstelling aan
Griekenland, en ongeveer 900 miljard euro aan Spanje.
Indien Griekenland of
Spanje een nieuwe munt zouden invoeren, zou hun schuld naar alle
waarschijnlijkheid nog in euro’s zijn gedenomineerd, voortaan een vreemde,
sterkere, munt. Een hopeloos hoge schuldenberg zou op die manier nog veel
hopelozer en hoger worden, met als gevolg dat in het geval van een
overheidsfaillissement, die landen veel minder zouden kunnen terugbetalen dan
als ze binnen de eurozone failliet zouden gaan. Schuldeisers in het Noorden
zouden dus veel meer van die 600 miljard aan Griekenland of 900 miljard aan
Spanje verliezen, en dan hebben we het nog niet gehad over Italië.
In zijn ruchtbaar interview
haalt de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Tuomioja het recente
cover-artikel in The Economist aan, waarin eveneens het bovenstaande
scenario van een exit van de gehele periferie wordt besproken. The Economist beschrijft
hoe het plan om zwakkere lidstaten uit te sluiten “is gericht op het
bijeenhouden van de muntunie”. Het schat de kost van een uittreden van de vijf
zogenaamde “PIIGS” landen op 1150 miljard euro, waarvan Duitsland ongeveer een
derde voor zijn rekening zal nemen, waarbovenop dan nog bankfaillissementen en
boekhoudkundige verliezen op buitenlandse activa komen. Het totale
kostenplaatje voor Duitsland voor deze poging om de eurozone bijeen te houden
met Frankrijk erin, door enkele lidstaten “af te stoten”, komt dan op een goede
700 miljard euro (een extrapolatie voor Nederland levert het cijfer van 147
miljard euro op). Hoewel de schatting van het Nederlandse Ministerie van
Financiën over de kost van het samenhouden van de euro een gelijkaardig bedrag
opleveren (2000 miljard voor een paar jaar, hoewel het dan over garanties en
niet directe kost gaat), is dit uiteraard een gigantisch bedrag.
De kernvraag is dan ook
welke – onuitgesproken - alternatieven er dan wel bestaan.
Wat dan wel?
Volgens de Finse Minister Tuomioja
is The Economist duidelijk. Hij leidt
er de volgende conclusie uit af:
“Er is een consensus dat
een opbreken van de eurozone meer zou kosten op korte termijn dan het managen
van de crisis op lange termijn”.
Dat is juist, indien men
plan B als enig alternatief noodscenario neemt. The Economist stelt dat een
volledig opbreken van de muntunie “zou ingaan tegen het nationale Duitse belang
(...) aangezien het wisselkoersrisico zou terugbrengen voor handel met landen
zoals Oostenrijk en Nederland”.
De befaamde econoom Nouriel
Roubini is één van de eersten – althans in het internationale economencircuit –
die tegen deze bezwaren ingaat en deze maand een alternatief op tafel legt: een voortijdig
opbreken van de muntunie.
Zijn belangrijkste argument
is dat de euro meer en meer een gevaar wordt voor één van de grootste
verworvenheden van de Europese Unie, het vrij verkeer en de Europese
binnenmarkt. Dit omdat Italië en Spanje zich wel eens tot protectionisme zouden
kunnen wenden in een (uiteraard totaal destructieve) poging om hun economische
krimp als gevolg van hun overgewaardeerde munt te counteren. Roubini gelooft
dat een politieke unie, eurobonds en transfers de euro kunnen redden (waar ik
het zoals gesteld niet mee eens ben), maar gelooft niet dat het realistisch is
dat dit alles er komt, zeker niet in de nodige korte tijdspanne.
Hij doet een
verdienstelijke poging de obstakels op te sommen: “economische divergentie en dieper
wordende recessies, onherroepelijke balkanisering van het banksysteem en de
financiële markten, niet-duurzame publieke en private schuldenbergen,
verminderde groei en een verslechterende handelsbalans in landen die een
interne devaluatie en deflatie doorvoeren om hun concurrentiekracht te
verbeteren”, waarbij Roubini er nog aan toevoegt: “niet te combineren politieke
dynamieken, ongeduldige markten en investeerders, hervormingsmoeheid in de
periferie en reddingsmoeheid in de kernlanden, de afwezigheid van de
voorwaarden voor een optimale muntunie, en serieuze moeilijkheden om een echte
fiscale unie, bankenunie, economische unie en politieke unie te bereiken”.
Hij concludeert: “Nutteloze pogingen om een opbreken
te vermijden voor een tweetal jaar (...) zouden een wanordelijk opbreken van de
euro tot gevolg hebben, inclusief de vernietiging van de interne markt (...)
Als een opbreken dan onvermijdelijk is, is een vermijden daarvan veel duurder”.
Dat is precies de boodschap
die pro-Europeanen moeten horen: de euro brengt de verworvenheden van de
Europese Unie in gevaar.
Roubini laat zich niet uit
over hoe de eurozone dan wel moet worden opgebroken, maar daar kan mijns
inziens weinig twijfel over bestaan: wanneer een Noordelijk blok van landen de
muntunie zou verlaten (een operatie die logistiek niet zo fundamenteel
verschilt van het invoeren van de euro), zou dit een feitelijke devaluatie betekenen voor de
periferie, wat een broodnodige voorwaarde is om daar opnieuw groei te creëeren.
Als gevolg daarvan zullen eventuele faillissementen in de periferie (die er
wellicht aankomen in welk scenario dan ook) veel minder destructief zijn voor
de schuldeisers in het Noorden dan wanneer ze binnen de huidige context
plaatsvinden.
Een voorwaarde is dat de
schulden van de periferielanden in (voortaan zwakke) euro’s gedenomineerd
blijven, wat voorwerp van onderhandeling zal uitmaken en de facto op een
(laatste) transfer neerkomt. Hans-Werner Sinn, één van de meest prominente Duitse
economen, beweerde dat dit 150 miljard euro zal opleveren
voor de Duitse economie (gezien de voordelen voor consumenten, importeurs, en
exportbedrijven die ook veel importeren) terwijl de kost aan exportverliezen
slechts 50 miljard euro bedraagt. Sommige exporteurs in Nederland en Duitsland
zullen dit wellicht niet overleven, maar de stijging van de nieuwe munten in
waarde kan op gecontroleerde wijze in fases gebeuren om hen toe te laten hun
zakenmodel te veranderen. De gehele operatie zou natuurlijk ook gepaard moeten
gaan met gedeeltelijke schuldkwijtscheldingen, transfers, en bankensaneringen.
Het voorstel van een
Noordelijke muntunie, waarbij Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Finland, uit
de muntunie stappen en één nieuwe, gemeenschappelijke munt invoeren, heeft een
aantal verdiensten, maar het grote zwakke punt is dat het de band tussen
Frankrijk en Duitsland doorknipt. Alleen daarom al is het onrealistisch. Bovendien is het maar zeer de
vraag hoe enthousiast Nederlanders en Oostenrijkers zullen zijn om samen met
enkel Duitsland in een muntunie te gaan zitten, als die ook aspecten van een
politieke unie heeft, met ook mogelijke fiscale transfers. Ook de voorstellen
voor parallelle munten hebben als nadeel dat de sterkere munt de zwakkere al
snel uit roulatie zou concurreren.
Een mogelijk alternatief
bestaat erin dat, om de Europese Unie te redden, Duitsland en Frankrijk samen
beslissen om uit de euro te stappen en naar hun nationale munt terug te keren,
samen met de andere sterkere landen. De diverse nieuwe munten zouden snel in
waarde stijgen ten opzichte van de rest-euro. De zwakkere landen zouden dan één
voor één uit die rest-euro kunnen stappen, vanaf het moment dat hun nieuwe munt
in waarde zou stijgen als ze dat doen. Zo blijft Griekenland, ongetwijfeld de
zwakste schakel, als enige land over met de euro.
Dit is slechts één
alternatief, dat verre van perfect is, en waar heel wat vraagtekens bij rijzen.
Het belangrijkste is echter dat dit alternatief als minder imperfect wordt
bevonden dan de onuitgesproken alternatieven van de Europese beleidsmakers om
massaal voor elkaars schulden te gaan instaan of om zwakkere landen uit de
eurozone te stoten. Politici die oprecht voorstander zijn van de Europese Unie,
kunnen niet anders dan op zijn minst aan alternatieven voor het huidige beleid
te denken.